Ontbinding arbeidsovereenkomst tijdens ziekte | ontslag advocaat

Verzoek ontbinding arbeidsovereenkomst tijdens ziekte door werkgever. In de zaak die hier aan de orde is, oordeelt de kantonrechter dat het opzegverbod tijdens ziekte nog steeds van toepassing is, ook al heeft de ongeschiktheid van de werknemer al meer dan twee jaar geduurd, omdat aan werkgever door  het UWV een loonsanctie is opgelegd. Het opzegverbod staat echter niet in de weg aan ontbinding, omdat de ontbinding wordt verzocht wegens een verstoring van de arbeidsverhouding. De werkgever heeft die verstoring van de arbeidsverhouding echter onvoldoende aannemelijk gemaakt. Ook afgezien van de gestelde verstoring van de arbeidsverhouding is er geen grond op voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, omdat re-integratie in het zogenoemde tweede spoor, bij een andere werkgever, nog mogelijk is. Ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou afbreuk doen aan de verplichting van de werkgever tot re-integratie in het tweede spoor en aan de door het UWV opgelegde loonsanctie, zonder dat daarvoor voldoende grond bestaat.

Hebt u over ontslag, ontbinding van een arbeidsovereenkomst, vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze arbeidsrecht en ontslagrecht advocaten aan de telefoon. Wij zijn specialist in arbeidsrecht en (collectief) ontslagrecht. Bel ons nu op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton

Locatie Alkmaar

Zaaknr/repnr.: 322472 \ OA VERZ 10-56 (PA)
Uitspraakdatum: 12 april 2010

Beschikking in de zaak van

de besloten vennootschap [naam].,
[plaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [werkgever]
gemachtigde: mr. X, advocaat

tegen

[naam],
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. U, advocaat

Het procesverloop:

[werkgever] heeft op 4 februari 2010 een verzoek ingediend om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [werknemer] heeft een verweerschrift ingediend. Het verzoek is behandeld ter zitting van 29 maart 2010. [werkgever] heeft het verzoekschrift toegelicht aan de hand van een pleitnotitie en producties. [werknemer] heeft haar verweerschrift nader toegelicht aan de hand van een pleitnotitie. De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.

Vervolgens is vandaag uitspraak bepaald.

De uitgangspunten

1. [werknemer], geboren op [geboortedatum], is op 27 maart 2006 bij [werkgever] in dienst getreden en was laatstelijk werkzaam als projectcoördinator tegen een bruto inkomen van € 2.149,96 bruto per vier weken, exclusief emolumenten.

2. Aanvankelijk verrichtte [werknemer] haar werkzaamheden in Castricum. In maart 2007 is [werknemer] in Zuidlaren gaan werken.

3. Op 30 oktober 2007 is [werknemer] wegens ziekte uitgevallen voor haar werk en sindsdien is zij arbeidsongeschikt gebleven.

4. Bij vonnis van 21 oktober 2009 heeft de kantonrechter te Alkmaar de vordering van [werknemer] in kort geding om in het kader van haar re-integratie toegelaten te worden tot het verrichten van werkzaamheden als projectcoördinator bij de vestiging van [werkgever] in Castricum, afgewezen.

5. Bij besluit van 30 oktober 2009 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen een zogenoemde loonsanctie opgelegd aan [werkgever], op de grond dat de re-integratie-inspanningen van [werkgever] onvoldoende zijn geweest. Die loonsanctie komt er, blijkens de brief van het UWV van 30 oktober 2009, op neer dat de loondoorbetalings¬verplichting van [werkgever] tijdens ziekte van [werknemer] is verlengd tot 13 november 2010.

6. [werknemer] heeft in het kader van haar re-integratie laatstelijk werkzaamheden verricht in de vestiging van [werkgever] te Alkmaar. [werkgever] heeft [werknemer] op 8 december 2009 op non-actief gesteld.

7. Bij vonnis van 2 maart 2010 heeft de kantonrechter te Alkmaar de vordering van [werknemer] in kort geding om in het kader van haar re-integratie toegelaten te worden tot het verrichten van werkzaamheden als projectcoördinator bij de vestiging van [werkgever] in Zuidlaren, afgewezen.

Het geschil

8. [werkgever] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [werknemer] te ontbinden wegens gewichtige redenen, bestaande uit veranderingen in de omstandigheden. Aan dit verzoek legt [werkgever] ten grondslag dat de arbeidsverhouding onherstelbaar en definitief is verstoord. Daarbij voert [werkgever] aan dat zij in het kader van de re-integratie van [werknemer] alles heeft gedaan wat van een goed werkgever verwacht kan worden. [werkgever] meent dat zij zich gehouden heeft aan alle aanwijzingen van de bedrijfsarts, dat zij [werknemer] steeds passend werk heeft laten verrichten en dat die werkzaamheden in overleg met de bedrijfsarts en [werknemer] zijn ingevuld. Volgens [werkgever] ontstaat echter door toedoen van [werknemer] voortdurend discussie over alle afspraken die [werkgever] tracht te maken en brengt dit onrust en irritatie mee op alle werkplekken waar [werknemer] zich vertoont en bij alle medewerkers van [werkgever] met wie [werknemer] te maken krijgt. Tevens schroomt [werknemer] niet om [werkgever] af te schilderen als een slechte werkgever die niet aan haar verplichtingen voldoet, aldus [werkgever]. Daarbij verwijst zij onder meer naar de beide kort gedingen die [werknemer] heeft gevoerd tegen [werkgever]. Verder wijst [werkgever] erop dat ook in de vestiging in Alkmaar waar [werknemer] laatstelijk werkzaam was weer problemen zijn ontstaan, doordat [werknemer] heeft geweigerd een lijst te ondertekenen waarin de met haar afgesproken taken en werkzaamheden in het kader van haar re-integratie waren neergelegd. [werkgever] meent dat [werknemer] al met al het vertrouwen van [werkgever] zodanig ernstig heeft geschaad dat van [werkgever] niet langer gevergd kan worden het dienstverband met [werknemer] voort te zetten.

9. [werknemer] stelt dat het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst moet worden afgewezen. Volgens [werknemer] is sprake van een opzegverbod tijdens ziekte en kan het verzoek alleen al daarom niet worden toegewezen. Voor zover nodig, voert [werknemer] aan dat er wel het nodige is voorgevallen tussen partijen, maar dat de arbeidsverhouding niet onherstelbaar is verstoord. [werknemer] meent dat zij er alles aan doet om te re-integreren, maar dat het [werkgever] is die re-integratie bemoeilijkt. Wat [werknemer] betreft kan zij weer re-integreren in zowel de vestiging in Castricum als Zuidlaren, en zo nodig, als het niet anders kan, ook in Alkmaar. Zij meent dat [werkgever] haar ten onrechte verwijt dat zij een lijst met afgesproken taken en werkzaamheden niet heeft ondertekend, nu die lijst geen recht deed aan haar functie en haar re-integratie. Daarnaast heeft [werknemer] nog gewezen op de verplichting van [werkgever] tot re-integratie in het tweede spoor, bij een andere werkgever.

10. Bij de beoordeling zal nog nader op de standpunten van partijen worden ingegaan.

De beoordeling

11. De kantonrechter overweegt in de eerste plaats dat [werknemer] terecht stelt dat het opzegverbod tijdens ziekte nog steeds van toepassing is, ook al heeft haar ongeschiktheid al meer dan twee jaar geduurd. De door het UWV opgelegde loonsanctie brengt gelet op artikel 7:670, tiende lid, aanhef en onder c, van het Burgerlijk Wetboek (BW) mee dat het opzegverbod tijdens ziekte is verlengd tot 13 november 2010. Dat [werkgever] bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit tot oplegging van de loonsanctie doet daaraan niet af, nu het bezwaar de werking van dit besluit niet schorst en gesteld noch gebleken is dat het UWV de loonsanctie inmiddels heeft herroepen. Verder is ter zitting gebleken dat een verzoek van [werkgever] om de loonsanctie te beëindigen, is afgewezen door het UWV.

12. Anders dan [werknemer], ziet de kantonrechter echter geen reden om te oordelen dat het verzoek om ontbinding zou moeten worden afgewezen vanwege het opzegverbod tijdens ziekte. [werkgever] verzoekt immers geen ontbinding wegens ziekte van [werknemer], maar in verband met de gestelde verstoring van de arbeidsverhouding. Dat die gestelde verstoring is ontstaan tijdens ziekte van [werknemer] en rondom haar re-integratie, maakt niet dat de verzochte ontbinding een zodanig verband heeft met het opzegverbod tijdens ziekte dat dit verbod op zichzelf in de weg staat aan ontbinding.

13. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [werkgever] echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de gestelde verstoring van de arbeidsverhouding een zodanige verandering in de omstandigheden oplevert dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Daarover wordt het volgende overwogen.

14. Gelet op eerdergenoemd vonnis in kort geding van de kantonrechter te Alkmaar van 21 oktober 2009 moet er wel van worden uitgegaan dat de arbeidsverhouding in de vestiging van [werkgever] te Castricum is verstoord. Bij dat vonnis is de vordering tot tewerkstelling afgewezen, onder meer op grond van door [werkgever] overgelegde verklaringen van medewerkers van die vestiging, waaruit die verstoring blijkt. Er is de kantonrechter in deze zaak niet gebleken van feiten of omstandigheden die een ander oordeel kunnen rechtvaardigen. Op het hoger beroep van [werknemer] tegen het vonnis van de kantonrechter van 21 oktober 2009 is nog geen beslissing gegeven. Re-integratie in de vestiging van [werkgever] te Zuidlaren moet evenmin mogelijk worden geacht. Daarbij wordt volstaan met verwijzing naar het vonnis in kort geding van de kantonrechter te Alkmaar van 2 maart 2010, waarin de vordering tot re-integratie in die vestiging is afgewezen. Ook hier geldt dat er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die reden zijn om tot een andere conclusie te komen.

15. De kantonrechter overweegt dat de stelling van [werkgever] dat de arbeidsverhouding ook in de vestiging te Alkmaar is verstoord, voornamelijk berust op de verklaring van 8 januari 2010 van [naam], de bedrijfsmanager van de vestiging te Alkmaar. Uit die verklaring moet worden afgeleid dat [naam] de arbeidsrelatie verstoord vindt, omdat [werknemer] weigerde een ‘formele werkzaamhedenlijst’ te ondertekenen, terwijl er eerder afspraken waren gemaakt over die werkzaamheden en [werknemer] was gewaarschuwd dat nodeloze discussies niet aanvaardbaar waren.

16. De enkele omstandigheid dat [werknemer] een discussie aangaat over de aard van de door haar te verrichten werkzaamheden en weigert een lijst met werkzaamheden te ondertekenen, acht de kantonrechter op zichzelf onvoldoende grond voor de conclusie dat de arbeids¬verhouding onherstelbaar verstoord is. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat [naam] blijkens zijn verklaring aanvankelijk goed kon samenwerken met [werknemer] en dat hij zich als een soort intermediair tussen [werkgever] en [werknemer] opstelde. Daaruit moet ook worden afgeleid dat de problemen in de vestiging te Castricum en met andere leiding¬gevenden van [werkgever] kennelijk niet van invloed waren op de arbeidsverhou¬dingen in Alkmaar. Onder die omstandigheden valt niet in te zien dat de eerste de beste discussie tussen [werknemer] en [naam] als bedrijfsmanager direct een onherstelbare verstoring van de arbeidsverhouding oplevert.

17. Bovendien heeft [werknemer] voldoende aannemelijk gemaakt dat zij niet zonder redelijke grond heeft geweigerd de ‘formele werkzaamhedenlijst’ te ondertekenen. Uit de stukken blijkt dat door [naam] aan [werknemer] een lijst is voorgelegd, volgens welke [werknemer] voornamelijk productiewerkzaam¬heden moet verrichten en nauwelijks administratieve werkzaamheden, die ook bij haar functie als projectcoördinator horen. Daargelaten de discussie tussen partijen over de vraag in welke mate productiewerk tot de functie van [werknemer] behoort – [werkgever] stelt dat 70% productiewerk is, volgens [werknemer] is dat veel minder – biedt de door [werkgever] voorgelegde lijst zodanig beperkt ruimte voor administratieve taken, dat het niet onbegrijpelijk is dat [werknemer] dit ter discussie heeft willen stellen. Daarbij is ook van belang dat [werknemer] zelf een lijst met werkzaamheden heeft opgesteld ten behoeve van haar re-integratie, waarin meer administratieve taken voorkomen, en dat juist déze lijst door de bedrijfsarts blijkens zijn bericht van 16 september 2009 tot uitgangspunt is genomen voor het te volgen re-integratietraject. Ook in het bericht van de bedrijfsarts van 25 november 2009 wordt als re-integratievoorstel aangegeven dat [werknemer] zich meer gaat richten op ‘mentale/adm. taken’, waarbij als prognose wordt genoemd ‘uitbreiding volgens schema adm. taken’.Volgens [werkgever] heeft de bedrijfsarts zich ook akkoord verklaard met haar lijst en haar voorstel voor een re-integratietraject, maar daarvan blijkt niet uit de stukken.

18. De door [naam] in zijn verklaring ook genoemde negatieve houding van [werknemer] en de uitstraling daarvan op het overige personeel te Alkmaar, is niet nader onderbouwd of toegelicht, zodat op basis daarvan geen verstoorde arbeidsverhouding kan worden aangenomen.

19. Gelet op het voorgaande acht de kantonrechter de arbeidsverhouding in de vestiging te Alkmaar niet zodanig verstoord, dat re-integratie in die vestiging uitgesloten is.

20. Ook afgezien van het voorgaande levert de gestelde verstoring van de arbeidsverhouding geen grond op voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, omdat re-integratie in het zogenoemde tweede spoor, bij een andere werkgever, nog mogelijk is. Gelet op artikel 658a, eerste lid, van het BW en de door het UWV opgelegde loonsanctie, is [werkgever] in ieder geval tot 13 november 2010 gehouden de inschakeling van [werknemer] in voor haar passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever te bevorderen, indien en voor zover vaststaat dat de eigen arbeid van [werknemer] niet meer kan worden verricht en bij [werkgever] geen andere passende arbeid voorhanden is. [werknemer] heeft zich nadrukkelijk bereid verklaard mee te werken aan re-integratie in het tweede spoor en [werkgever] heeft ter zitting erkend dat zij in dat kader nog geen enkele activiteit heeft ondernomen. Voor zover al sprake zou zijn van een onherstelbare verstoring van de arbeidsverhouding of van het ontbreken van re-integratiemogelijkheden bij [werkgever] zelf, valt niet in te zien dat dit eraan in de weg staat dat [werkgever] haar verplichtingen in het kader van re-integratie in het tweede spoor nakomt – bijvoorbeeld door inschakeling van een re-integratiebedrijf – en dat tewerkstelling bij een andere werkgever plaatsvindt. Ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou onder deze omstandigheden ook afbreuk doen aan de verplichting van [werkgever] tot re-integratie in het tweede spoor en aan de door het UWV opgelegde loonsanctie, zonder dat daarvoor voldoende grond bestaat.

21. De conclusie is dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst moet worden afgewezen.

22. Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat het aan [werkgever] is om in overleg met [werknemer] te bezien op welke wijze de re-integratie wordt voortgezet en vormgegeven, en op welke wijze eventueel de re-integratie in het tweede spoor wordt ingezet. De kantonrechter acht het aangewezen dat partijen, in ieder geval als de re-integratie bij [werkgever] zelf plaatsvindt, de in de stukken al genoemde mogelijkheid van assessment en mediation in overweging nemen, en dat [werknemer] zo nodig haar medewerking daaraan verleent.

23. De kantonrechter ziet aanleiding om te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

De beslissing

De kantonrechter:

Wijst het verzoek af.

Bepaalt dat beide partijen de eigen kosten dragen.
(bron: www.rechtspraak.nl)