Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen – onverantwoordelijk gedrag van werkgever

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen. In deze zaak stelt de kantonrechter vast het ontbindingsverzoek niet op de door werkgever aangegeven bedrijfseconomische gronden kan worden toegewezen omdat de functie van werknemer nog steeds bestaat. Verder moet geconcludeerd worden dat werkgever op volstrekt onverantwoorde wijze is omgesprongen met haar verplichting werknemer in haar bedrijf aan het werk te houden. Wegens het onverantwoordelijke gedrag van werkgever en het grote verwijt dat haar treft, nu zij een werknemer met een zo langdurige en onberispelijke staat van dienst als verweerder zo onheus behandeld heeft, oordeelt de kantonrechter een vergoeding naar billijkheid op haar plaats van € 225.000,– bruto. Bij de bepaling van deze vergoeding is rekening gehouden met een correctiefactor van 1,8.

Hebt u over ontslag of ontbinding arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische omstandigheden vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze advocaten aan de telefoon. Wij zijn specialist in arbeidsrecht en (collectief) ontslagrecht. Bel ons nu op 030 252 35 20 – of tot 22.00 uur tegen lokaal tarief – op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-HERTOGENBOSCH

DE KANTONRECHTER TE EINDHOVEN

BESCHIKKING INGEVOLGE ARTIKEL 7:685 VAN HET BURGERLIJK WETBOEK

Zaaknummer  : 652600
EJ-verz.   : 09-1697
Uitspraak   : 8 december 2009
Coll.  :
MvW

In de zaak van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ABC B.V.,
gevestigd te Bakel,
verzoekster,
gemachtigde: mw. mr. X,

t e g e n :

de heer [verweerder],
wonende te Oirschot,
verweerder,
gemachtigde: mw. mr. Y,

heeft de kantonrechter de navolgende beschikking gegeven.

1.Het verloop van het geding

Dit blijkt uit de navolgende stukken:

­ het voorwaardelijk verzoekschrift, met producties;
­ het verweerschrift, met producties;
­ de door de griffier gemaakte aantekeningen van het verhandelde op de zitting d.d. 16 november 2009 en de ten behoeve van die zitting van de zijde van verzoekster overgelegde pleitnotities en de van beide zijden nog overgelegde aanvullende producties.

2. De beoordeling

2.1 Verweerder, geboren op 18 mei 1959, is sinds 1 juni 1991 in dienst bij verzoekster, laatstelijk in de functie van manager van de project support office, tegen een salaris van € 4.938,– bruto exclusief 8 % vakantietoeslag en exclusief een dertiende maand.

2.2 Verzoekster streeft naar een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Zij stelt daartoe – kort gezegd – dat zij al geruime tijd heeft te kampen met ernstige financiële problemen als gevolg van drastische wijzigingen van de bedrijfseconomische omstandigheden, dat zij een al drie keer verlengde vergunning tot verkorting van de werktijd heeft gekregen, maar dat dit en een eerdere reorganisatie in 2008 onvoldoende soelaas hebben geboden. Zij heeft zich genoodzaakt gezien in april 2009 een nieuwe reorganisatie door te voeren. Daarvoor is een sociaal plan met de vakorganisaties overeengekomen waarin, naast andere zaken, een ontslagvergoeding is voorzien op basis van de kantonrechtersformule met correctiefactor 0,8. In die reorganisatie is de functie van verweerder vervallen. Tussen partijen is onderhandeld over een beëindiging in der minne en die onderhandelingen hebben tot een akkoord geleid, waarbij voor verweerder een ontslagvergoeding was voorzien die net iets ligt boven de norm van het sociaal plan. Omdat verweerder stelt dat geen akkoord tot stand is gekomen vraagt verzoekster nu de kantonrechter voorwaardelijk de arbeidsovereenkomst te ontbinden op basis van het in haar ogen tussen partijen bereikte akkoord, onder aftrek evenwel van € 7.500,– als een bijdrage in de door verzoekster thans gemaakte juridische kosten.

2.3 Verweerder stelt in de eerste plaats dat er geen overeenstemming tussen partijen is bereikt: verzoekster wilde de ontslagvergoeding in termijnen betalen, maar was niet bereid de extra kosten die deze betaling in termijnen zou veroorzaken in verband met het vestigen van een stamrecht voor haar rekening te nemen. Gaande de onderhandelingen over een minnelijke regeling is verweerder evenwel in toenemende mate gaan twijfelen aan de bedrijfseconomische redenen die aan het voorstel tot beëindiging van de zijde van verzoekster ten grondslag waren gelegd.
Hij stelt daartoe – onder meer en samengevat – het volgende.
Verzoekster is enige tijd geleden overgenomen door een private equity organisatie. De nieuwe eigenaar is vervolgens structureel het hogere management van verzoekster gaan vervangen door eigen mensen, die tot taak hadden te saneren en in de kosten te snijden om het bedrijf op zo kort mogelijke termijn zo duur mogelijk te kunnen verkopen. Het slechte economische tij heeft deze plannen verijdeld althans vertraagd. Wereldwijd is de winstgevendheid van verzoekster teruggelopen (maar niet voor de vestiging van verzoekster in Bakel, waar nog volop omzet wordt gemaakt en ook winst). Verweerder is officieel vanaf januari 2009 in een nieuwe functie begonnen. Hij was projectmanager voor 50 % en daarnaast was hij voor de helft van zijn tijd als teamleider verantwoordelijk voor West-Europa en Azië. Hij kreeg vanaf 1 januari 2009 de geheel nieuwe functie van manager project support office. De functie van teamleider werd herdoopt tot programme manager, en dat deel van verweerders functie moest hij overdragen aan een van de nieuw benoemde eigen mensen van de nieuwe eigenaar, [eigenaar]. In mei 2009 kwam toen het besluit dat de functie van manager project support office moest vervallen. Dit was volgens verzoekster een unieke functie die niet uitwisselbaar was met een andere functie in het bedrijf, zodat verweerder zijn baan moest verliezen. Dit is een drogreden, zo stelt verweerder, zijn functie bestaat nog, maar wordt alleen vanaf januari 2009 door een ander vervuld. Sterker nog: er is op dit moment een nieuwe vacature programme manager opengesteld, van welke vacature verweerder wel op de hoogte is gesteld, maar slechts pro forma, omdat bekend is dat een ondergeschikte van verweerder al uitverkoren is om deze functie te gaan vervullen.
Verweerder komt tot de conclusie dat hij, na gedurende bijna twintig jaar zijn beste krachten te hebben gegeven voor de opbouw van het bedrijf, thans op oneigenlijke gronden aan de kant wordt gezet. Hij heeft elk vertrouwen in verzoekster verloren, hij legt zich dan ook neer bij een beëindiging van zijn dienstverband bij deze werkgever en hij verzoekt hem een vergoeding naar billijkheid toe te kennen van € 250.000,– bruto met veroordeling van verzoekster in de rechtsbijstandkosten ten bedrage van € 7.500,– exclusief BTW en kantoorkosten.

2.4 De kantonrechter stelt vast dat het zojuist in samenvatting weergegeven verweer door verzoekster niet is weerlegd.
Dit betekent dat het ontbindingsverzoek niet op de door verzoekster aangegeven bedrijfseconomische gronden kan worden toegewezen. De functie van verweerder bestaat immers nog en wordt nu uitgeoefend door een zeer recent in dienst gekomen persoon. Verder moet geconcludeerd worden dat verzoekster op volstrekt onverantwoorde wijze is omgesprongen met haar verplichting verweerder in haar bedrijf aan het werk te houden, terwijl zij zelf de grote verdiensten, die verweerder heeft gehad voor haar onderneming, benadrukt. In dit verband moet worden vermeld dat verzoekster op de zitting desgevraagd expliciet heeft geweigerd de vacante functie van programme manager onvoorwaardelijk aan verweerder aan te bieden.

2.5 Wegens het onverantwoordelijke gedrag van verzoekster en het grote verwijt dat haar treft, nu zij een werknemer met een zo langdurige en onberispelijke staat van dienst als verweerder zo onheus behandeld heeft, oordeelt de kantonrechter een vergoeding naar billijkheid op haar plaats van € 225.000,– bruto. Bij de bepaling van deze vergoeding is rekening gehouden met een correctiefactor van 1,8 en ook met de door verweerder reeds voor zijn rekening genomen outplacementkosten. Ter zitting heeft verzoekster verklaard deze kosten als uitvloeisel van het sociaal plan en ingevolge het beëindigingsarrangement voor haar rekening te willen nemen, maar nu deze ontbindingsbeschikking slechts geldt voor het geval zal blijken dat er geen beëindigingsarrangement tussen partijen geldt en in deze beschikking tot uitdrukking is gebracht dat het sociaal plan in dit geval geen richtsnoer behoort te zijn, moet aangenomen worden dat er geen betaling van de reeds gemaakte kosten door verzoekster meer zal volgen, zodat er grond is die kosten te betrekken in de ontbindingsvergoeding.
Tenslotte merkt de kantonrechter nog op dat hij geen aanleiding ziet voor een betaling van de vergoeding in termijnen. Ter zitting heeft verweerder onweersproken gesteld dat de vestiging in Bakel in 2007 een netto winst heeft gemaakt van bijna 5 miljoen euro en in 2008 van bijna tien miljoen euro. Hoewel verzoekster heeft gesteld dat deze cijfers op zich niet veel zeggen omdat de onderneming wereldwijd en geconsolideerd opereert, oordeelt de kantonrechter toch niet een zodanige liquiditeitskrapte aangetoond dat een betaling van de vergoeding in termijnen aangewezen zou zijn.

2.6 Overeenkomstig de wet zal verzoekster worden toegelaten het verzoek in te trekken. Ook indien zij dit doet zal zij als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van de procedure hebben te dragen. Voor een verdergaande toewijzing van rechtsbijstandskosten aan verweerder ziet de kantonrechter, gelet ook op het bepaalde in de kantonrechtersformule, geen aanleiding.

3. De beslissing

De kantonrechter:

stelt verzoekster tot 20 december 2009 in de gelegenheid het verzoek in te trekken;

indien verzoekster het verzoek intrekt:

veroordeelt verzoekster in de proceskosten aan de zijde van verweerder gevallen en tot op heden begroot op € 800,–;

indien verzoekster het verzoek niet intrekt:

ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 januari 2010 voorwaardelijk, namelijk voor het geval vast komt te staan dat tussen partijen niet een beëindiging in der minne is overeengekomen, onder toekenning in dat geval aan verweerder ten laste van verzoekster van een – eveneens in dat geval – vanaf heden opeisbare vergoeding ten bedrage van € 225.000,– bruto, tot betaling waarvan verzoekster voor zoveel nodig wordt veroordeeld;

veroordeelt verzoekster in de kosten van dit geding aan de zijde van verweerder gevallen en tot op heden begroot op € 800,– wegens gemachtigdensalaris;

wijst af het meer of anders verzochte.
(bron: www.rechtspraak.nl)

Hebt u over erfdienstbaarheid  vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze advocaten aan de telefoon. Wij zijn specialist in arbeidsrecht en (collectief) ontslagrecht. Bel ons nu op 030 252 35 20 – of tot 22.00 uur tegen lokaal tarief – op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.