Ontslag directeur | Advocaten ondernemingsrecht

Directeurs (statutair bestuurders) en commissarissen hebben ook met betrekking tot besluiten die buiten de algemene vergadering van aandeelhouders om worden genomen, een raadgevende stem. Artikel 2:227 lid 4 BW bepaalt: “De directeurs en commissarissen hebben als zodanig in de algemene vergaderingen een raadgevende stem.”. Dit artikel is ook van toepassing op besluiten die buiten vergadering om worden genomen (HR 10 maart 1995, NJ ’95; 595). Ook met betrekking tot besluiten die buiten de algemene vergadering om worden genomen hebben de directeurs (en de commissarissen) een raadgevende stem. Ingevolge artikel 2:15 BW kan indien in strijd met artikel 2:227 BW een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders tot stand is gekomen, dit leiden tot vernietiging van dat besluit. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat geïntimeerde als directeur met betrekking tot het ten processe bedoelde ontslag niet de mogelijkheid heeft gehad van de hem in artikel 2:227 lid 4 BW toegekende bevoegdheid gebruik te maken. Het feit dat geïntimeerde telefonisch op de hoogte werd gebracht door Z, die geen lid van enig orgaan van APPELANTE was, van de beslissing van de Ownership Board hem te ontslaan, is onvoldoende om te kunnen worden beschouwd als een uitnodiging van de aandeelhouder aan de directeur – geïntimeerde – om te reageren op het betreffende besluit of om een raadgevende stem te laten horen. Dat betekent dat er in rechte van moet worden uitgegaan dat het besluit tot ontslag van geïntimeerde als directeur van APPELANTE niet op rechtsgeldige wijze tot stand is gekomen en ingevolge artikel 2:15 BW vernietigbaar is.

Mocht u omtrent het ontslag van een directeur / bestuurder vragen hebben dan wel behoefte hebben aan direct advies of bijstand, kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Telefonisch contact gaat snel en u krijgt direct een van onze ontslag advocaten aan de telefoon. Bel ons nu op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER

ARREST
in de zaak van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
procureur: mr. X,

t e g e n

[…],
wonend te […],
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. Y.

1.Het geding in hoger beroep

1.1. Appellante – hierna APPELANTE – is bij dagvaarding van 31 augustus 2006 in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank te Amsterdam onder zaak/rolnummer 303611/HAZA 04-3667 op 5 juli 2006 uitgesproken vonnis.

1.2. Bij memorie heeft APPELANTE zeventien grieven aangevoerd, producties overgelegd, bewijs aangeboden en geconcludeerd als aldaar vermeld.

1.3. Geïntimeerde – […] – heeft bij memorie de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd als aldaar vermeld, daarbij zijn eis voorwaardelijk gewijzigd.

1.4. HGHI heeft vervolgens nog een akte houdende wijziging van eis genomen.

1.5. Partijen hebben hun standpunten nader mondeling toegelicht aan de hand van overgelegde pleitnotities,
1.6. Tenslotte hebben partijen de stukken in kopie overgelegd en arrest gevraagd.

2. Grieven

Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de onder 1.2. genoemde memorie.

3. Feiten

De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep in de tweede rechtsoverweging onder 2.1 tot en met 2.13 feiten vastgesteld. De grieven I en II zijn gericht tegen het onder 2.5 resp. 2.8 aldaar vastgestelde. Voor het overige zijn de door de rechtbank vastgestelde feiten niet in discussie. Het hof zal bij de beoordeling dan ook uitgaan van de feiten onder 2.1. tot en met 2.4 en 2.6. tot en met 2.7. en 2.9 tot en met 2.13. Voor zover nodig wordt hierna op de grieven I en II ingegaan.

3. Beoordeling
3.1. De zaak betreft het volgende.
Op 23 januari 1998 is geïntimeerde tot directeur van APPELANTE benoemd.
Sedert 2001 heeft geïntimeerde met APPELANTE een arbeidsovereenkomst.
Op 7 december 2003 heeft de algemene vergadering van aandeelhouders van APPELANTE – haar enig aandeelhouder Hay Group Partners Holding B.V. – daarbij vertegenwoordigd door X buiten vergadering om het volgende besloten:
1. geïntimeerde wordt met onmiddellijke ingang als directeur van APPELANTE ontslagen;
2. alle overige op dat moment in functie zijnde directeurs van APPELANTE worden met onmiddellijke ingang geschorst voor een periode van negentig dagen.

3.2. Geïntimeerde vordert in dit geding – allereerst en voor zover thans van belang – dat de door de algemene vergadering van aandeelhouders op 7 december 2003 genomen en ten processe bedoelde besluiten worden vernietigd.

3.3. Volgens geïntimeerde zijn deze besluiten in strijd met artikel 2:227 lid 4 BW tot stand gekomen nu geen van de directeurs van APPELANTE, met uitzondering van X, in staat is gesteld een raadgevende stem uit te brengen over deze besluiten.
Gevolg daarvan is, aldus geïntimeerde dat deze besluiten ingevolge artikel 2:15 BW vernietigbaar zijn.

3.4. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De ten processe bedoelde door de algemene vergadering van aandeelhouders van APPELANTE op 7 december 2003 genomen besluiten zijn buiten vergadering om genomen.

Artikel 2:227 lid 4 BW bepaalt: “De directeurs en commissarissen hebben als zodanig in de algemene vergaderingen een raadgevende stem.”

3.5. Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of artikel 2:227 lid 4 BW ook van toepassing is op besluiten die buiten vergadering om worden genomen.

Met de rechtbank beantwoordt het hof deze vraag bevestigend (HR 10 maart 1995, NJ ’95; 595): ook met betrekking tot besluiten die buiten de algemene vergadering om worden genomen hebben de directeurs (en de commissarissen) een raadgevende stem.

3.6. Ingevolge artikel 2:15 BW kan indien in strijd met artikel 2:227 BW een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders tot stand is gekomen, dit leiden tot vernietiging van dat besluit.

3.7. Thans dient te worden nagegaan of de directeurs van APPELANTE, onder wie geïntimeerde met betrekking tot de ten processe bedoelde besluiten van de algemene vergadering van aandeelhouders van APPELANTE van 7 december 2003 in de gelegenheid gesteld hadden moeten worden van de hen ingevolge artikel 2:227 lid 4 BW toekomende bevoegdheid gebruik te maken en zo ja, daartoe ook in de gelegenheid gesteld zijn.

3.8. Partijen verschillen daarover van mening.
APPELANTE is van mening dat de ten processe bedoelde besluiten met inachtneming van artikel 2:227 BW tot stand zijn gekomen; geïntimeerde neemt daarentegen het standpunt in dat aan hem de mogelijkheid is ontnomen de hem in artikel 2:227 lid 4 BW gegeven bevoegdheid uit te oefenen en betwist voorts de juistheid van de door APPELANTE in het geding gebrachte verklaringen van de overige directeurs, volgens welke verklaringen elke directeur, met uitzondering van Y, het besluit tot ontslag van geïntimeerde als directeur en de schorsing van de overige directeurs, heeft ondersteund (memorie van grieven, pag. 11 onder vii).

Ter onderbouwing van haar mening heeft APPELANTE de volgende stellingen betrokken:
1. het besluit tot ontslag van geïntimeerde is vooraf gegaan aan het besluit tot schorsing van de overige directeurs;
2. met betrekking tot het besluit tot ontslag van geïntimeerde zijn alle directeurs in de gelegenheid gesteld een raadgevende stem uit te brengen. Van die mogelijkheid hebben Y en geïntimeerde geen gebruik gemaakt. Gedurende de vergadering van de Ownership Board van 6 december 2003 heeft Z geïntimeerde immers telefonisch op de hoogte gesteld van de besluiten van de Ownership Board met betrekking tot het ontslag van geïntimeerde als directeur (en de schorsing van alle overige directeurs, toelichting op grief II, pag. 17 onder 60). Geïntimeerde heeft Z niet medegedeeld zich tegen het voorgenomen ontslagbesluit te willen verweren terwijl hij wist dat Hay Group Partners zo spoedig mogelijk gevolg zou moeten geven aan deze besluiten van de Ownership Board;
3. op het moment dat het besluit tot schorsing van de op dat moment nog in functie zijnde directeurs werd genomen, was geïntimeerde reeds als directeur ontslagen en dus had hij ook geen raadgevende stem meer met betrekking tot het schorsingsbesluit.

3.9. Geïntimeerde heeft niet alleen betwist dat het besluit tot zijn ontslag als directeur van APPELANTE vooraf gegaan is aan het besluit tot schorsing van de overige directeurs, maar ook dat hij met betrekking tot het ontslagbesluit een raadgevende stem heeft kunnen uitbrengen. De enkele mededeling van Z, die geen aandeelhouder was van APPELANTE en zelfs geen formeel lid was van enig orgaan van APPELANTE, inhoudende dat de Ownership Board besloten had hem, geïntimeerde, te ontslaan, is onvoldoende, aldus geïntimeerde om te kunnen concluderen dat hij gebruik heeft kunnen maken van zijn in artikel 2:227 lid 4 BW omschreven bevoegdheid.

3.10. Er veronderstellenderwijs van uitgaand – zoals door APPELANTE is gesteld – dat het ontslagbesluit genomen is vóór het besluit waarbij alle overige directeurs gedurende 90 dagen werden geschorst, komt het hof tot het volgende oordeel.
Als onvoldoende gemotiveerd weersproken staat vast dat geïntimeerde niet expliciet in de gelegenheid is gesteld zich uit te laten over het door de algemene vergadering van aandeelhouders van APPELANTE buiten vergadering te nemen besluit tot ontslag van geïntimeerde

Dat betekent dat thans beoordeeld moet worden of geïntimeerde door de hierboven onder 3.8. sub 2., derde zin, omschreven gang van zaken op 6 december 2003 voldoende gelegenheid is geboden van de in artikel 2:227 lid 4 BW genoemde bevoegdheid gebruik te maken met betrekking tot het besluit tot zijn ontslag als directeur van APPELANTE.

3.11. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat geïntimeerde als directeur met betrekking tot het ten processe bedoelde ontslagbesluit niet de mogelijkheid heeft gehad van de hem in artikel 2:227 lid 4 BW toegekende bevoegdheid gebruik te maken.
Het feit dat geïntimeerde telefonisch op de hoogte werd gebracht door Z die geen lid van enig orgaan van APPELANTE was (vonnis waarvan beroep onder 2.6.), van de beslissing van de Ownership Board hem te ontslaan, is onvoldoende om te kunnen worden beschouwd als een uitnodiging van de aandeelhouder aan de directeur – geïntimeerde – om te reageren op het betreffende besluit of om een raadgevende stem te laten horen.

Al het door APPELANTE in dit verband gestelde leidt niet tot een ander oordeel.

3.12. Dat betekent dat er in rechte van moet worden uitgegaan dat het besluit tot ontslag van geïntimeerde als directeur van APPELANTE niet op rechtsgeldige wijze tot stand is gekomen en ingevolge artikel 2:15 BW vernietigbaar is.

De rechtbank heeft dan ook terecht de vordering van geïntimeerde tot vernietiging van het ten processe bedoelde ontslagbesluit toegewezen.

3.13. Gevolg daarvan is dat op het moment dat het besluit tot schorsing van de overige directeurs genomen werd, geïntimeerde directeur van APPELANTE was.

Vast staat dat geïntimeerde met betrekking tot dat besluit niet de gelegenheid heeft gehad zijn raadgevende stem uit te brengen. Ook dit besluit is derhalve niet op de bij wet voorgeschreven wijze tot stand gekomen, zodat de rechtbank de vordering van geïntimeerde tot vernietiging van dat besluit eveneens terecht heeft toegewezen.
Dat brengt mee dat de bij dat besluit geschorste directeurs geacht moeten worden niet te zijn geschorst. Gevolg daarvan is dat het door de algemene vergadering van aandeelhouders van APPELANTE op 17 december 2003 genomen besluit waarbij de schorsing van de directeurs werd opgeheven en het besluit van 5 januari 2004 waarbij door de algemene vergadering van aandeelhouders van APPELANTE het ontslagbesluit van 7 december 2003 werd bevestigd, vernietigbaar zijn nu met betrekking tot die besluiten niet alle directeurs de gelegenheid hebben gehad hun raadgevende stem te laten horen.

Het besluit van het bestuur van 9 februari 2004 waarbij de arbeidsovereenkomst van geïntimeerde met APPELANTE met onmiddellijke ingang werd beëindigd “for good cause and Just and Reasonable Cause” is genomen in strijd met het quorumvereiste van artikel 18 lid 3 van de statuten van APPELANTE nu op de vergadering van 9 februari 2004 niet tenminste 50% van de in functie zijnde directeurs vertegenwoordigd was. Dat besluit is derhalve ingevolge artikel 2:14 lid 1 BW nietig.

3.14. Het bewijsaanbod van APPELANTE wordt gepasseerd nu het onvoldoende gespecificeerd is.

4. Slotsom

Uit het vorenstaande volgt dat de grieven falen en het vonnis waarvan beroep moet worden bekrachtigd.
APPELANTE dient als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het geding in hoger beroep te dragen.

5. Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

veroordeelt APPELANTE in de kosten van het geding in hoger beroep
aan de zijde van geïntimeerde tot aan dit arrest begroot op € 2.682,- aan salaris en € 296,- aan kosten.
(bron: www.rechtspraak.nl)