Ontslag tijdens ziekte | Ontslag advocaat

Omstandigheid dat werknemer tijdens ziekte in privé werkzaamheden verricht rechtvaardigt niet ontslag op staande voet.

De kantonrechter overweegt  in dat kader – samengevat – als volgt.

Ingevolge artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder gelijktijdige mededeling van die reden aan de wederpartij. Voorts is in artikel 7:678 lid 1 BW bepaald dat voor de werkgever als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW worden beschouwd, zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren

Het enkele feit dat Werknemer tijdens zijn arbeidsongeschiktheid verhuisactiviteiten ontplooide levert onvoldoende grond op voor een ontslag op staande voet. Hoe een arbeidsongeschikte werknemer zijn tijd besteedt, gaat zijn werkgever in beginsel niet aan.

Dit laat onverlet dat bepaalde gedragingen van een werknemer kunnen leiden tot verlies van zijn aanspraak op loondoorbetaling tijdens ziekte ex artikel 7:629 lid 3 BW, of tot opschorting van de loondoorbetalingsplicht door de werkgever op grond van het 6e lid van dit artikel (zie gerechtshof Leeuwarden 26 mei 2009, LJN: BI6879).

Contact / vragen / advies

Hebt u met omtrent het ontslag van en bestuurder van een stichting vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze advocaten aan de telefoon. Bel ons nu op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Ook een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton

Locatie Heerenveen

zaak-/rolnummer: 346162 \ CV EXPL 11-738

vonnis van de kantonrechter ex art. 254 lid 4 Rv d.d. 23 maart 2011

inzake

Werknemer,
hierna te noemen: Werknemer,
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. X,

tegen

de besloten vennootschap
Werkgever Shipyard B.V.,
hierna te noemen: Werkgever,
gevestigd te ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. Y.

Procesverloop
1.  Werknemer heeft Werkgever in kort geding gedagvaard voor de zitting van 9 maart 2011 en toen op de in de dagvaarding vermelde gronden gevorderd dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I.  voor recht verklaart dat het gegeven ontslag op staande voet van 28 januari 2011 vernietigbaar is;
II.  Werkgever veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 2.400,- bruto per vier weken, te vermeerderen met de verhogingen waarop Werknemer op grond van zijn arbeidsovereenkomst en de daarop van toepassing zijnde wettelijke regels recht verkrijgt, verschuldigd als loon vanaf 29 januari 2011 tot aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig tot een einde komt;
III.  Werkgever veroordeelt tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over de sub II. gevorderde bedragen;
IV.  Werkgever veroordeelt tot betaling van de wettelijke rente over de sub II. en III. gevorderde bedragen, te rekenen vanaf de dag dat die bedragen verschuldigd zijn tot aan de dag der algehele voldoening;
V.  Werkgever veroordeelt in de kosten van het geding.

Ter terechtzitting hebben partijen hun standpunten toegelicht, waarbij hun gemachtigden gebruik hebben gemaakt van een pleitnota, en waarbij Werkgever heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van Werknemer, onder veroordeling van Werknemer – uitvoerbaar bij voorraad – in de kosten van het geding. Van het verhandelde ter zitting zijn voorts aantekeningen gemaakt door de griffier.

Partijen hebben producties overgelegd.

Vervolgens is vonnis bepaald op heden.

Motivering

De vaststaande feiten
2.  Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast.

2.1.  Werknemer, geboren op [datum], is met ingang van 2 april 2007 in dienst getreden van Werkgever, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, in de functie van Afbouwer, tegen een salaris van laatstelijk € 2.400,- bruto per periode van vier weken, exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten. Voorafgaand aan onderhavig dienstverband is Werknemer met onderbrekingen tussen 1968 en 1985 werkzaam geweest voor rechtsvoorgangers van Werkgever. Vanaf ongeveer 1985 is Werknemer onafgebroken in dienst geweest bij rechtsvoorgangers van Werkgever.

2.2.  Werkgever heeft Werknemer en een aantal van diens collega’s omstreeks begin 2011 een voorstel gedaan om te komen tot beëindiging van hun arbeidsovereenkomsten, dit in verband met de verslechterde bedrijfseconomische positie van de onderneming,

2.3.  Werknemer heeft zich op maandag 25 januari 2011 ziek gemeld bij Werkgever, waarbij hij de ziekmelding heeft doorgegeven aan een als tekenaar werkzame collega. Werkgever heeft de ziekmelding vervolgens doorgegeven aan haar arbo-dienst Capability, waarbij als ziektebeeld griep/verkoudheid is geregistreerd.

2.4.  Werknemer bewoonde ten tijde van zijn ziekmelding al enige jaren een bedrijfswoning op het terrein van Werkgever. Werkgever had Werknemer in december 2010 te kennen gegeven dat zij zelf weer over deze bedrijfswoning wilde kunnen beschikken. Werknemer heeft korte tijd later vervangende woonruimte gevonden. In verband daarmee heeft hij zich na zijn ziekmelding bezig gehouden met verhuizingswerkzaamheden. Mede met behulp van vrienden heeft Werknemer in zijn periode van afwezigheid wegens ziekte bezittingen in dozen gepakt en deze dozen naar de nieuwe woning getransporteerd.

2.5.  In de dagen na de ziekmelding hebben Werkgever, Werknemer en enige collega’s ten kantore van Werkgever diverse gesprekken gevoerd omtrent de voorgenomen ontslagen, als hiervoor sub 2.2. bedoeld.

2.6.  Werkgever heeft Werknemer bij brief van 28 januari 2011 op staande voet ontslagen. In deze brief meldt Werkgever onder meer:

“Op maandag 25 januari 2011 heb jij je ziek gemeld. De reden die je daarvoor opgaf was “griep/verkoudheid/duizeligheid/overgeven” en om die reden hebben wij niet onmiddellijk aanleiding gezien voor controle door de arbo-arts. Kort na die ziekmelding al nam een collega die toevallig langs je huis reed waar, dat je in je eigen woning aan het werk was met diverse werkzaamheden. Daarnaast ben je zes keer op kantoor geweest en woordvoerder van een aantal medewerkers en diverse malen buiten privé en werk naar de rechtswinkel. Toen wij daarvan hoorden hebben wij navraag gedaan of je je de daarop volgende dag had beter gemeld. Dat bleek niet het geval. Ook hebben wij gevraagd “je bent toch ziek?” Antwoord hierop was, ja ik ben ziek. Terwijl de hele week naar onze waarneming je bezig bent geweest in jouw huis met verhuisdozen in de weer. Met andere woorden waarom ben je niet gewoon bij je werkgever aan het werk. Ook vandaag had jij je nog niet beter gemeld. Wij hebben dit jou tijdens het telefoongesprek van vandaag voorgehouden en jij bevestigde dat je nog bent ziek gemeld maar niettemin in jouw huis aan het werk bent. Je gaf aan maandag aanstaande weer te zullen komen werken.

Wij hebben jou daarop te verstaan gegeven dat een dergelijke houding voor ons onacceptabel is. Je hebt ons eenvoudigweg voorgelogen over je ziekte en op die wijze bewerkstelligd dat je zonder vrij te nemen en met behoud van loon (en dus op onze kosten), in jouw woning aan het werk kon. Het vertrouwen dat wij als werkgever in jou moeten kunnen stellen is daardoor onherstelbaar geschaad. Bovendien heb je met jouw handelwijze de uit hoofde van de arbeidsovereenkomst op jou rustende verplichtingen op grove wijze veronachtzaamd.

Jouw handelen zoals hierboven omschreven levert op zichzelf reeds een dringende reden in de zin van de wet op en rechtvaardigt een ontslag op staande voet. Van Werkgever Shipyard kan niet worden gevergd om de arbeidsovereenkomst met jou te laten voortduren.
Die dringende reden bestaat temeer nu er in de afgelopen maanden al een aantal incidenten is geweest waarop wij jou hebben aangesproken.
In meergenoemd telefoongesprek hebben wij jou om deze reden op staande voet ontslagen. Deze brief is de bevestiging van dat ontslag. Je arbeidsovereenkomst eindigt daardoor per direct. (…)”

2.7.  Bij brief van 31 januari 2011 heeft de gemachtigde van Werknemer namens hem geprotesteerd tegen het ontslag op staande voet en aanspraak gemaakt op doorbetaling van loon (tijdens ziekte).

2.8.  Werknemer heeft op 31 januari 2011 een consult bij zijn huisarts gehad, waarbij spanningsklachten zijn vastgesteld.

2.9.  Werkgever heeft op 10 februari 2011 bij UWV WERKbedrijf om toestemming verzocht – voor zover vereist – voor opzegging van de arbeidsovereenkomst met Werknemer.

2.10.   De bedrijfsarts heeft Werknemer op 8 maart 2011 op het spreekuur gezien. In de naar aanleiding daarvan door de bedrijfsarts opgestelde verzuimanalyse rapporteert de bedrijfsarts dat sprake is van cognitieve en fysieke beperkingen, welke arbeidsgerelateerd zijn.

Het standpunt van Werknemer
3.  Werknemer betwist de rechtsgeldigheid van het gegeven ontslag op staande voet. Allereerst stelt Werknemer in dat verband dat hij arbeidsongeschikt ten gevolge van ziekte was en is en dat hij Werkgever niet heeft voorgelogen over zijn ziekte. Bij twijfel omtrent de arbeidsongeschiktheid van Werknemer had Werkgever de bedrijfsarts dienen in te schakelen. Voorts bracht de omstandigheid dat Werknemer arbeidsongeschikt was niet met zich dat hij niets meer mocht doen. Tijdsbesteding van een werknemer tijdens ziekte gaat de werkgever in beginsel niet aan. Bovendien geldt dat als Werknemer zich niet aan zijn verplichtingen tijdens arbeidsongeschiktheid zou hebben gehouden – hetgeen hij overigens betwist – aan Werkgever in dat verband de sanctie van opschorting van de loonbetaling ten dienste stond. Een ontslag op staande voet als sanctie is in een dergelijke situatie niet gerechtvaardigd. Het ontslag op staande voet is evenmin rechtsgeldig, omdat het niet onverwijld is gegeven. Gelet op het vorenstaande is Werkgever volgens Werknemer gehouden tot doorbetaling van zijn loon vanaf de ontslagdatum.

Het standpunt van Werkgever
4.  Werkgever is van mening dat zij Werknemer op goede gronden op staande voet heeft ontslagen, nu Werknemer haar heeft voorgelogen omtrent zijn arbeidsongeschiktheid, hetgeen een dringende reden opleverde voor ontslag. Ondanks zijn ziekmelding ontplooide Werknemer tijdens zijn ziekte verhuisactiviteiten. Volgens Werkgever was er echter geen sprake van ziekte, maar wilde Werknemer, zonder daartoe vrije dagen voor te hoeven opnemen en met behoud van loon, kunnen verhuizen. Louter daarom heeft hij zich ziek gemeld. In feite wilde Werknemer dus op kosten van Werkgever zijn verhuizing regelen. Hierdoor is het vertrouwen van Werknemer in Werkgever op onherstelbare wijze beschadigd en kon van Werkgever niet worden gevergd om het dienstverband met Werknemer nog langer te laten voortduren. Daarnaast was er sprake van bijkomende redenen die het ontslag op staande voet rechtvaardigden. Dit betrof onder meer het feit dat Werknemer, ondanks dat met hem uitdrukkelijk is overeengekomen dat hij toezicht zou houden op de werf lang niet altijd aanwezig is als dat nodig is en het feit dat Werknemer op kosten van Werkgever zijn boot heeft laten kranen. Hierop is hij in december 2010 al door Werkgever aangesproken. Deze omstandigheden waren geen zelfstandige redenen voor het ontslag op staande voet, maar hebben daarbij wel een rol gespeeld. Werkgever is voorts van mening dat de verhuisactiviteiten van Werknemer diens herstel hebben belemmerd en/of vertraagd. Ten slotte betwist Werkgever dat het ontslag op staande voet niet onverwijld zou zijn gegeven. Zij verzoekt in geval van toewijzing van de loonvordering van Werknemer om de gevorderde wettelijke verhoging, gelet op de financiële situatie van de onderneming, tot nihil te matigen.

De beoordeling van het geschil
5.  Het spoedeisend belang bij de gevorderde loondoorbetaling is naar het oordeel van de kantonrechter gelegen in de aard van deze vordering; Werknemer is voor de voorziening in zijn levensonderhoud aangewezen op de inkomsten uit zijn dienstverband met Werkgever.

6.  De gevorderde verklaring voor recht dat het gegeven ontslag op staande voet d.d. 28 januari 2011 vernietigbaar is, dient te worden afgewezen. Een voorziening in kort geding kan geen verklaring voor recht inhouden, omdat daarmee de rechtstoestand tussen partijen wordt vastgesteld, welke voorziening naar haar aard niet voorlopig is (zie reeds HR 2 april 1976, NJ 1977, 361).

7.  Ingevolge artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder gelijktijdige mededeling van die reden aan de wederpartij. Voorts is in artikel 7:678 lid 1 BW bepaald dat voor de werkgever als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW worden beschouwd, zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

8.   De kantonrechter overweegt in dat verband als volgt.

9.  Vast staat dat Werknemer zich op 25 januari 2011 bij Werkgever arbeidsongeschikt heeft gemeld wegens ziekte. Wat de precieze aard van de ziekteklachten toen was, doet niet terzake, aangezien een werknemer niet gehouden is om zijn werkgever daaromtrent te informeren. Werkgever stelt zich op het standpunt dat Werknemer helemaal niet arbeidsongeschikt was ten tijde van en na zijn ziekmelding, omdat hij tezelfdertijd met verhuisactiviteiten bezig was. Het is echter niet aan Werkgever als werkgever om te oordelen omtrent het arbeids(on)geschikt zijn van Werknemer. Indien Werkgever na de ziekmelding van mening was dat Werknemer niet arbeidsongeschikt was, had zij (onverwijld) haar arbo-dienst dienen in te schakelen voor een oordeel op dit punt. Gelet op het voorgaande kan het kernverwijt van Werkgever aan het adres van Werknemer – dat zij door hem is voorgelogen omtrent diens arbeidsongeschiktheid – geen doel treffen. Overigens is het opvallend te noemen dat partijen in de eerste week van ziekte van Werknemer – ondanks zijn ziekte – ten kantore van Werkgever gesprekken hebben gevoerd omtrent het ontslag van Werknemer en een aantal collega’s. Indien Werkgever twijfel had omtrent de ziekmelding van Werknemer, dan had het toch alleszins voor de hand gelegen indien zij hem daar in deze gesprekken op had aangesproken, maar dat is gesteld noch gebleken. De door Werkgever nog genoemde bijkomende omstandigheden voor het gegeven ontslag zijn, nu de hoofdreden voor dit ontslag op staande voet geen stand houdt, niet meer terzake doende en kunnen daarom verder onbesproken blijven.

10.  De kantonrechter overweegt voorts dat het enkele feit dat Werknemer tijdens zijn arbeidsongeschiktheid verhuisactiviteiten ontplooide, onvoldoende grond oplevert voor een ontslag op staande voet. Hoe een arbeidsongeschikte werknemer zijn tijd besteedt, gaat zijn werkgever in beginsel niet aan. Dit laat onverlet dat bepaalde gedragingen van een werknemer kunnen leiden tot verlies van zijn aanspraak op loondoorbetaling tijdens ziekte ex artikel 7:629 lid 3 BW, of tot opschorting van de loondoorbetalingsplicht door de werkgever op grond van het 6e lid van dit artikel (zie gerechtshof Leeuwarden 26 mei 2009, LJN: BI6879).

11.  Voor zover Werkgever heeft betoogd dat Werknemer door de verhuisactiviteiten tijdens zijn arbeidsongeschiktheid zijn genezing heeft belemmerd of vertraagd, overweegt de kantonrechter het volgende. Een zieke werknemer dient steeds die dingen te doen of na te laten, die van een zieke in zijn omstandigheden met het oog op een voorspoedige genezing gevergd kan worden. Het raadplegen van een arts kan daaronder vallen. In dat kader stelt de kantonrechter vast dat Werknemer zich al snel na zijn ziekmelding heeft gemeld bij zijn huisarts en een psycholoog. Naar het oordeel van de kantonrechter is in dit kort geding ook niet aannemelijk geworden dat de verhuisactiviteiten van Werknemer diens genezing op enigerlei wijze hebben belemmerd of vertraagd. Maar ook al zou dat wel zo zijn, dan leidt zulks in beginsel slechts tot verlies van de aanspraak op loon van Werknemer.

12.  Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter heeft zich gelet op vorenstaande in het onderhavige geval geen dringende reden voor het geven van ontslag op staande voet voorgedaan, zodat voorshands voldoende waarschijnlijk is dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat het ontslag geen stand kan houden. Tegen die achtergrond is de vordering van Werknemer strekkende tot loon(door)betaling vanaf 29 januari 2011 tot datum einde dienstverband toewijsbaar.

13.  Gelet op de omstandigheden van het geval acht de kantonrechter termen aanwezig om de verschuldigde wettelijke verhoging over het achterstallige loon te beperken tot 25%. In zoverre is de betreffende vordering toewijsbaar. Ten slotte is de gevorderde wettelijke rente als onbetwist toewijsbaar.

14.  Werkgever zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld.

Beslissing
De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:

veroordeelt Werkgever tot betaling aan Werknemer van een bedrag van € 2.400,- bruto aan loon per periode van vier weken, te vermeerderen met de verhogingen waarop Werknemer op grond van zijn arbeidsovereenkomst en de daarop van toepassing zijnde wettelijke regels recht verkrijgt, vanaf 29 januari 2011 tot aan de datum van rechtsgeldige beëindiging van het dienstverband;

veroordeelt Werkgever tot betaling aan Werknemer van de wettelijke verhoging ad 25% over het achterstallige loon;

veroordeelt Werkgever tot betaling aan Werknemer van de wettelijke rente over het loon en de wettelijke verhoging, vanaf de dag dat die bedragen verschuldigd zijn tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt Werkgever in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Werknemer vastgesteld op € 500,00 aan salaris gemachtigde en € 161,80 aan verschotten;

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders gevorderde.
(bron: www.rechtspraak.nl)