Ontslag via UWV Werkbedrijf – opzegverbod bij ziekte niet van toepassing

Ontslag via UWV Werkbedrijf . Eerste aanvrage ontslagvergunning in overleg met UWV gevolgd door een tweede, verbeterde aanvrage. Eerste aanvrage vervolgens buiten behandeling gelaten en ontslagvergunning verleend op de tweede aanvrage. Na eerste aanvrage maar voor tweede aanvrage is werknemer ziek geworden. Opzegverbod tijdens ziekte van toepassing? Ktr: Nee.Tweede aanvrage inhoudelijk aan te merken als voortzetting van de eerste aanvrage.

De kantonrechter oordeelt daartoe als volgt.

Naar het oordeel van de kantonrechter is in de onderhavige zaak inhoudelijk geen sprake geweest van een nieuwe aanvraag om een ontslagvergunning, maar van een voortzetting van de eerste aanvraag, die slechts om louter administratieve redenen formeel is aangemerkt als nieuwe aanvraag. De aan het verzoek ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden waren niet gewijzigd. Er was slechts onduidelijkheid gerezen over de vraag, of naast [eiser] ook nog anderen moesten worden ontslagen. Teneinde verdere vertraging in de afhandeling te voorkomen werd [gedaagde] door een beslisambtenaar van UWV werkbedrijf geadviseerd een tweede aanvraag in te dienen. Dat de eerste aanvraag in dat verband buiten behandeling is gelaten laat zich in dat licht verklaren. Dit is óf bewust gebeurd, teneinde behandeling van het tweede verzoek administratief mogelijk te maken, óf onbewust, doordat beslisambtenaren van UWV werkbedrijf langs elkaar heen werkten. Hoe dan ook, niemand heeft er toen kennelijk bij stilgestaan dat dit problemen zou kunnen opleveren vanwege de arbeidsongeschiktheid van [eiser], die inmiddels was ontstaan. Het vervallen van de uitzondering op het opzegverbod tijdens arbeidsongeschiktheid, die onbetwist van toepassing was toen de ontslagprocedure bij UWV werkbedrijf werd ingeleid, door deze louter procedurele gang van zaken, laat zich naar het oordeel van de kantonrechter niet rijmen met de bedoeling van de wetgever, althans met een redelijke uitleg van de wet. Dat heeft ook UWV werkbedrijf kennelijk zo gezien, nu anders niet valt te verklaren waarom [eiser] zonder enig voorbehoud een Ziektewetuitkering kreeg toegekend.

Hebt u omtrent ontslag via het UWV vragen dan wel behoefte aan direct advies of bijstand, kunt u altijd kosteloos telefonisch contact opnemen met onze ontslag arbeidsrecht advocaten. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze advocaten aan de telefoon. Onze advocaten zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton

Locatie Zaandam

zaak/rolnr.: 462651 / CV EXPL 10-3046
datum uitspraak: 9 september 2010

VONNIS VAN DE KANTONRECHTER

inzake

[eiser]
te [adres]
eisende partij
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde mr. X

tegen

[gedaagde]
te [adres]
gedaagde partij
hierna te noemen [gedaagde]
gemachtigde Y

De procedure

[eiser] heeft op gronden zoals in de dagvaarding vermeld een vordering ingesteld tegen [gedaagde].

Hierop heeft [gedaagde] geantwoord.

Vervolgens zijn partijen ter terechtzitting verschenen voor het geven van inlichtingen en het beproeven van een schikking. De gemachtigden hebben de zaak toen tevens bepleit aan de hand van pleitnotities. Daarvan zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zo nodig in de vorm van een proces-verbaal worden uitgewerkt.

Tenslotte is de uitspraak op vandaag bepaald.

De vordering

[eiser] vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] kort samengevat zal veroordelen aan [eiser] loon c.a. door te betalen, vanaf 1 oktober 2009 totdat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst zal zijn beëindigd, een en ander vermeerderd met wettelijke verhoging, wettelijke rente, alles met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
Deze vordering is hierop gegrond, dat de opzegging van deze arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd wegens schending van het opzegverbod tijdens arbeidsongeschiktheid, gegeven in artikel 7.670 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Het verweer

Het verweer strekt tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van de vordering.

Primair wordt aangevoerd dat [eiser] pas arbeidsongeschikt is geraakt nadat het verzoek om een ontslagvergunning door UWV werkbedrijf was ontvangen.

Subsidiair wordt aangevoerd dat op het eventueel door [gedaagde] door te betalen loon in mindering strekt, de ziektewetuitkering die [eiser] over de betreffende periode heeft en/of mocht ontvangen.

De feiten

In deze procedure zijn de volgende feiten voldoende komen vast te staan omdat deze niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist zijn gebleven.

1.  Met ingang van 8 november 1999 is [eiser] op basis van een arbeidsovereenkomst bij [gedaagde] in dienst getreden als chauffeur. Het laatstverdiende loon bedroeg € 1.875,01 bruto per 4 weken.
2.  Toepasselijk was de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen. Volgens artikel 15 van deze CAO heeft [eiser] bij arbeidsongeschiktheid gedurende de eerste 52 weken recht op 100% loondoorbetaling. Daarna heeft [eiser] alleen nog recht op 100% doorbetaling indien is voldaan aan een aantal aanvullende voorwaarden.
3.  In verband met bedrijfseconomische omstandigheden heeft [gedaagde] op 20 mei 2009 een ontslagvergunning voor een aantal van haar werknemers, waaronder [eiser], aangevraagd bij UWV werkbedrijf.
4.  Bij brief van 2 juni 2009 heeft UWV werkbedrijf bevestigd dat zij het hiervoor bedoelde verzoek op 25 mei 2009 had ontvangen. [eiser] was toen niet arbeidsongeschikt. Gevraagd werd om nadere informatie. In reactie hierop heeft [gedaagde] op 11 juni 2009 nadere informatie naar UWV werkbedrijf gefaxt en verstuurd. Bij brief van 14 juni 2009 heeft [gedaagde] UWV werkbedrijf laten weten dat de ontslagaanvraag alleen werd gehandhaafd voor [eiser].
5.  Bij brief van 25 juni 2009 maakte UWV werkbedrijf melding van onduidelijkheid over de werknemers voor wie een ontslagvergunning werd gevraagd, omdat op de aanvraag slechts de namen van [eiser] en zijn collega [collega] voorkwamen, maar uit verdere correspondentie volgde dat ook ontslag werd aangevraagd voor collega’s [collega’s]. Daarom werd gevraagd alsnog de nodige duidelijkheid te verschaffen. Verder werd weer gevraagd om nadere informatie.
6.  Vervolgens is [gedaagde] met UWV werkbedrijf gaan bellen. Bij brief van 29 juni 2009 heeft [gedaagde] schriftelijk bevestigd, dat het ontslagverzoek voor [collega] werd ingetrokken.
7.  Nadat [gedaagde] weer met UWV werkbedrijf was gaan bellen, kreeg zij van een (andere) beslisambtenaar te horen, dat het praktischer zou zijn als [gedaagde] een nieuw ontslagverzoek zou indienen, deze keer alleen voor [eiser]. Dat heeft [gedaagde] gedaan bij brief van 2 juli 2009, door UWV werkbedrijf ontvangen op 6 juli 2009. [eiser] was op dat moment echter inmiddels volledig arbeidsongeschikt, vanwege een hem op 4 juni 2009 overkomen ongeval.
8.  Bij beschikking gedateerd op 2 juli 2009 heeft UWV werkbedrijf beslist dat de ontslagaanvraag van 20 mei 2009 op grond van het bepaalde in artikel 4.5 vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht niet in behandeling werd genomen. Dit vanwege het niet tijdig verstrekken van de nodige informatie. Tegen deze beschikking stond noch staat enig rechtsmiddel open.
9.  Vervolgens is de ontslagaanvraag van 2 juli 2009 wel in behandeling genomen, waarna de gevraagde ontslagvergunning op 14 augustus 2009 is verleend. Met gebruikmaking daarvan is de arbeidsovereenkomst op 19 augustus 2009 opgezegd per 14 oktober 2009. [eiser] was op 19 augustus 2009 nog steeds arbeidsongeschikt. Nadien is hij weliswaar kort hersteld geweest, maar vlak daarna is hij weer arbeidsongeschikt geworden (spanningsklachten) welke arbeidsongeschiktheid tot op heden voortduurt.
10.  Bij brief van 14 oktober 2009 is namens [eiser] een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van deze opzegging, welke brief [gedaagde] evenwel niet heeft bereikt vanwege een onjuiste adressering. Bij brief van 16 oktober 2009, waarvan de ontvangst op 20 oktober 2009 is bevestigd, is (nogmaals) een beroep gedaan op de vernietigbaarheid.
11.  Vanaf 1 oktober 2009 is geen loon c.a. meer uitbetaald. Aan [eiser] is met ingang van 14 oktober 2009 een Ziektewetuitkering toegekend, welke thans nog steeds voortduurt.

De beoordeling van het geschil

Partijen wensen eerst en vooral van de kantonrechter te vernemen, of het in artikel 7.670 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek neergelegde opzegverbod tijdens arbeidsongeschiktheid in dit geval al dan niet opzij wordt gezet door de in die wetsbepaling genoemde uitzondering, dat de arbeidsongeschiktheid ‘een aanvang heeft genomen nadat een verzoek om toestemming als bedoeld in artikel 6 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945’ door UWV werkbedrijf ‘ is ontvangen’.

Naar de letter van de wet is dit inderdaad het geval, nu vaststaat dat [eiser] pas arbeidsongeschikt is geworden nadat de ontslagaanvraag van 20 mei 2009 op 25 mei 2009 door UWV werkbedrijf was ontvangen. Blijkens de wetsgeschiedenis moet weliswaar worden aangenomen dat het opzegverbod was herleefd indien de aangevraagde ontslagvergunning was geweigerd, maar dat is in deze zaak niet gebeurd. De aanvraag van 20 mei 2009 is uiteindelijk slechts op formele gronden niet in behandeling genomen, maar gevolgd door een aansluitende, inhoudelijk identieke tweede aanvraag, waarop positief is beslist.

[eiser] stelt zich op het standpunt, dat deze tweede aanvraag als nieuwe aanvraag moet worden bezien. Omdat [eiser] ten tijde van de ontvangst daarvan door UWV werkbedrijf nu eenmaal al arbeidsongeschikt was geworden, was de uitzondering niet van toepassing en gold het opzegverbod onverkort.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt, dat de tweede aanvraag materieel een voortzetting was van de eerste aanvraag. De tweede aanvraag was alleen ingediend omdat de (andere)beslisambtenaar van UWV werkbedrijf dat adviseerde. Dat de eerste aanvraag bij beschikking van 2 juli 2009 buiten behandeling werd gelaten is door [gedaagde] als een vergissing en/of formaliteit beschouwd. Dat ook UWV werkbedrijf er vanuit ging dat het om materieel dezelfde aanvraag ging blijkt wel uit het feit, dat [eiser] met ingang van de datum van ontslag zonder mankeren door UWV werkbedrijf een Ziektwet toegekend heeft gekregen, waarop hij toch geen recht had gehad als UWV werkbedrijf de tweede aanvraag als nieuwe aanvraag had aangemerkt.

Naar het oordeel van de kantonrechter is in de onderhavige zaak inhoudelijk geen sprake geweest van een nieuwe aanvraag om een ontslagvergunning, maar van een voortzetting van de eerste aanvraag, die slechts om louter administratieve redenen formeel is aangemerkt als nieuwe aanvraag. De aan het verzoek ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden waren niet gewijzigd. Er was slechts onduidelijkheid gerezen over de vraag, of naast [eiser] ook nog anderen moesten worden ontslagen. Teneinde verdere vertraging in de afhandeling te voorkomen werd [gedaagde] door een beslisambtenaar van UWV werkbedrijf geadviseerd een tweede aanvraag in te dienen. Dat de eerste aanvraag in dat verband buiten behandeling is gelaten laat zich in dat licht verklaren. Dit is óf bewust gebeurd, teneinde behandeling van het tweede verzoek administratief mogelijk te maken, óf onbewust, doordat beslisambtenaren van UWV werkbedrijf langs elkaar heen werkten. Hoe dan ook, niemand heeft er toen kennelijk bij stilgestaan dat dit problemen zou kunnen opleveren vanwege de arbeidsongeschiktheid van [eiser], die inmiddels was ontstaan. Het vervallen van de uitzondering op het opzegverbod tijdens arbeidsongeschiktheid, die onbetwist van toepassing was toen de ontslagprocedure bij UWV werkbedrijf werd ingeleid, door deze louter procedurele gang van zaken, laat zich naar het oordeel van de kantonrechter niet rijmen met de bedoeling van de wetgever, althans met een redelijke uitleg van de wet. Dat heeft ook UWV werkbedrijf kennelijk zo gezien, nu anders niet valt te verklaren waarom [eiser] zonder enig voorbehoud een Ziektewetuitkering kreeg toegekend.

Samenvattend moet wordt vastgesteld, dat het primair voorgedragen verweer doel treft en dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen. Dat wil zeggen grotendeels, want [eiser] heeft uiteraard wel recht op zijn loon over de periode 1 tot 14 oktober 2009, gedurende welke hij onbetwist niet uitbetaald heeft gekregen. Dit vermeerderd met de vakantiebijslag daarover, die eveneens onbetwist tot 1 oktober 2009 is uitbetaald. Dat komt neer op 14/28 x € 1.875,01 + 8% = € 1.012,51 bruto vermeerderd met 50% wettelijke verhoging = € 1.518,76 met de wettelijke rente daarover vanaf 14 oktober 2009 totdat betaald is.

Omtrent de proceskosten moet worden beslist zoals hierna te bepalen.

Beslissing

[gedaagde] wordt veroordeeld om aan [eiser] te betalen een bedrag groot € 1.518,76 met de wettelijke rente daarover vanaf 14 oktober 2009 totdat betaald is.

[eiser] wordt veroordeeld in de proceskosten welke aan de kant van [gedaagde] tot op heden worden begroot op
€ 50,– (geen professionele gemachtigde).
(bron:www.rechtspraak.nl)