Relatiebeding – concurrentiebeding

In de zaak die hier aan de orde is oordeelt de voorzieningenrechter in kor geding, (a) dat de
ex-werknemer niet gebonden aan een relatie – of concurrentiebeding; (b) dat de voormalig werkgever ook  onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar ex-werknemer zich schuldig maakt aan oneerlijke concurrentie; (c) dat de nieuwe werkgever die de ex-werknemer in dienst heeft genomen niet profiteert van wanprestatie of onrechtmatig handelen door de ex-werknemer.

Mocht u omtrent een concurrentiebeding vragen hebben kunt u altijd kosteloos contact opnemen met onze arbeidsrecht advocaten. Bel ons nu op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Eerste telefonisch advies van onze advocaat is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Sector civiel recht – voorzieningenrechter

Vonnis in kort geding van 16 april 2010,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 360988 / KG ZA 10-312 van:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ABC B.V.,
gevestigd te A,
eiseres,
advocaat mr. X

tegen:

1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr.  Y,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid XYZ Process B.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. C.I. van Gent te ‘s-Gravenhage.

Eiseressen worden hierna gezamenlijk in enkelvoud aangeduid als ‘ABC’, gedaagde sub 1 als ‘[gedaagde sub 1]’ en gedaagde sub 2 als ‘XYZ’.

1. De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 8 april 2010 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

1.1. ABC voert een onderneming die zich bezighoudt met het ontwerpen, fabriceren, monteren en verkopen/exploiteren van installaties betreffende industriële (fluid-bed) drogers en koelers. Bij ABC zijn ongeveer 70 werknemers in dienst.

1.2. ABC is een dochteronderneming van ABC2 N.V., gevestigd te Gouda (hierna: ABC2). ABC2 B.V., een dochtervennootschap van ABC2, is bestuurder van ABC. ABC heeft een dochtervennootschap in de Verenigde Staten genaamd ABC USA Inc., die als nevenvestiging van ABC opereert.

1.3. [gedaagde sub 1] is op 21 februari 1983 in dienst getreden bij ABC Milieutechniek B.V., thans genaamd ABC B.V.. In 1991 is hij aangesteld in de functie van titulair directeur van ABC, in welke functie hij als dagelijks leidinggevende van ABC fungeerde.

1.4. In de arbeidsovereenkomst tussen ABC en [gedaagde sub 1] van 16 juni 2000 (hierna: de arbeidsovereenkomst) is, voor zover thans van belang, het volgende bepaald:
“ARTIKEL 8. GEHEIMHOUDING

Zowel gedurende het dienstverband als na beëindiging daarvan is werknemer verplicht zich tot strikte geheimhouding van al hetgeen in de uitoefening van zijn functie aan hem ter vertrouwelijke kennis komt of is gekomen en waarvan hij weet, of redelijkerwijs kan vermoeden, dat bekendmaking daarvan aan derden de belangen van het bedrijf of anderen kan schaden. Deze geheimhoudingsplicht omvat zowel alle zaken en belangen van de Vennootschap als die van de Internatio-Müller Groep, alsmede van haar relaties.

ARTIKEL 9. NON-CONCURRENTIEBEDING

Werknemer zal zich behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van de clusterdirectie, gedurende een periode van drie (3) jaren nadat deze arbeidsverhouding tussen werknemer is geëindigd van het volgende onthouden:

a) op het grondgebied van de Benelux en Duitsland het juridisch of economisch, in welke kwaliteit ook, direct noch indirect, betrokken zijn bij werkzaamheden welke vergelijkbaar zijn of concurreren met de huidige werkzaamheden van ABC Milieutechniek BV. Onder economische betrokkenheid wordt in dit kader niet verstaan beleggingen in ondernemingen die zich met dezelfde activiteiten beziggehouden voor zover een dergelijke belegging niet meer dan een 5% (in het geplaatste aandelenkapitaal) belang vertegenwoordigt;

b) het, direct dan wel indirect, in dienst nemen of te werk stellen van personen, die in de daaraan voorafgaande periode van drie jaar in dienst zijn geweest van ABC Milieutechniek BV.

Bovenstaande is alleen van toepassing indien de werknemer zelf zijn arbeidscontract beeindigt.”

1.5. Bij bij deurwaardersexploit betekende brief van 12 juni 2009 heeft ABC2 onder meer het volgende aan [gedaagde sub 1] medegedeeld:
“Hierbij deel ik u mede, dat u met onmiddellijke ingang op non-actief gesteld bent. Binnenkort zal een procedure tegen u geëntameerd worden tot ontbinding van de met u bestaande arbeidsovereenkomst.

Aanleiding voor de non-actief stelling en het besluit het met u bestaande dienstverband te beëindigen is uw handelwijze inzake de procedures tegen Ventilec Inc. en ABC B.V. in de Verenigde Staten.
Tengevolge van deze handelwijze, waarbij u onder meer herhaaldelijk uitdrukkelijke en schriftelijke door en namens de directie gegeven adviezen, instructies en waarschuwingen hebt genegeerd, bestaat het risico dat ABC B.V. en ABC Inc. grote schade (waaronder grote financiële schade) zullen lijden.
(…).

[…]

Wij wijzen u erop dat u, zolang uw dienstverband met ABC B.V. voortduurt (en onverminderd de non-actief stelling), gehouden bent de instructies van de directie van ABC B.V. op te volgen. In ieder geval wordt in dat kader van u verwacht, dat u:
* (…);
* geen contacten onderhoudt met de medewerkers, klanten en relaties van ABC B.V. en ABC Inc;
* zich strikt zult houden aan uw geheimhoudingsverplichtingen.”

1.6. ABC2 heeft bij brief gedateerd 17 juni 2009 ter attentie van medewerkers, klanten, leveranciers, dealers en agentschappen van ABC en ABC USA Inc onder meer medegedeeld dat [gedaagde sub 1] op non-actief is gesteld en ontheven is uit zijn functie van algemeen directeur van ABC. In deze brief verzoekt ABC2 geen contact te onderhouden met [gedaagde sub 1] en deelt mee dat ABC2 op geen enkele wijze zal toestaan en daar ook direct tegen zal optreden, indien [gedaagde sub 1] technische know-how en/of andere gegevens/kennis van ABC ten eigen bate gaat gebruiken.

1.7. Bij beschikking van de rechtbank Zutphen, sector kanton, locatie Apeldoorn, van 12 oktober 2009, heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met ingang van 16 november 2009 ontbonden. Tevens heeft de kantonrechter in deze beschikking een vergoeding aan [gedaagde sub 1] toegekend van € 570.000,–, berekend aan de hand van de “neutrale kantonrechtersvuistregel”.

1.8. Bij brief van 14 december 2009 heeft de vennootschap Siebtechnik GmbH de met ABC gesloten agentuurovereenkomst van 19 juli 1990 opgezegd met ingang van 1 juli 2010.

1.9. Bij brief van 17 december 2009 heeft de vennootschap XYZ Maquinaria, S.A., een dochteronderneming van XYZ Holding N.V., de met ABC gesloten agentuurovereenkomst van augustus 1998 opgezegd met ingang van 1 juli 2010.

1.10. Op 22 december 2009 is “XYZ Process B.V. i.o.” opgericht door een vennootschap van [gedaagde sub 1] genaamd YXZ2 Holding B.V. en door XYZ Holding N.V.. Bij notariële akte van 11 januari 2010 is XYZ vervolgens opgericht door XYZ Holding N.V. en YXZ2 Holding B.V., waarbij [gedaagde sub 1] is benoemd tot (één van de) directeur(en) van XYZ. Blijkens artikel 3 van de oprichtingsakte heeft XYZ onder meer ten doel “het ontwerpen, fabricage, montage en verkoop, import en export van technische werken voor de industrie in het algemeen”.

1.11. Bij brief van 11 januari 2010 heeft de vennootschap FFF Engineering Ltd. de met ABC gesloten agentuurovereenkomst opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden.

1.12. Bij beschikking van de rechtbank Zutphen, sector kanton, locatie Apeldoorn, van 29 maart 2010 heeft de kantonrechter de verzoeken van ABC en [gedaagde sub 1], inzake heropening van het geding en herziening van de in de onder 1.7 genoemde beschikking van 12 oktober 2009 aan [gedaagde sub 1] toegekende vergoeding, afgewezen. In deze procedure hebben [gedaagde sub 1] en ABC ieder aangevoerd dat de wederpartij bedrog heeft gepleegd in de zin van artikel 382 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De kantonrechter is – samengevat – van oordeel dat er in het kader van voornoemd geding onvoldoende grond bestaat om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat één van de partijen bedrog heeft gepleegd.

2. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer

2.1. ABC vordert – zakelijk weergegeven – :
(i) [gedaagde sub 1] te verbieden zich gedurende een periode van 36 maanden na betekening van het in dezen te wijzen vonnis (a) direct en/of indirect bezig te houden met de montage en/of fabricage, verkoop en/of exploitatie van industriële drogers en koelers, (b) de relaties van ABC, waaronder begrepen de klanten, de toeleveranciers en de agenten, direct en/of indirect, op welke wijze dan ook, te benaderen en/of daarmee contact te onderhouden, en (c) één of meer werknemers van ABC te benaderen, direct en/of indirect, op welke wijze dan ook, een en ander op straffe van een dwangsom;
(ii) XYZ op straffe van een dwangsom te verbieden om gedurende een periode van 36 maanden na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, op welke wijze ook, direct en/of indirect, gebruik te maken van de diensten van [gedaagde sub 1];
(iii) [gedaagde sub 1] en XYZ te veroordelen in de proceskosten.

2.2. Daartoe voert ABC in hoofdzaak – samengevat – het volgende aan. [gedaagde sub 1] pleegt wanprestatie dan wel handelt ernstig onrechtmatig jegens ABC. [gedaagde sub 1] heeft actief medewerkers en relaties van ABC geworven ten behoeve van het starten van concurrerende werkzaamheden. Dit moet worden beschouwd als het stelselmatig en substantieel profiteren van kennis, ervaring en persoonlijke goodwill opgedaan in dienst van ABC en is aldus onrechtmatig. [gedaagde sub 1] handelt in strijd met het non-concurrentiebeding. [gedaagde sub 1] heeft door zijn gedragingen er op aangestuurd dat zijn arbeidsovereenkomst door ABC werd beëindigd. Deze handelwijze van [gedaagde sub 1] moet gelijkgesteld worden met het zelf beëindigen van de arbeidsovereenkomst, zodat het bepaalde in de laatste volzin van artikel 9 van de arbeidsovereenkomst van overeenkomstige toepassing is. Voorts handelt [gedaagde sub 1] in strijd met het contractueel overeengekomen geheimhoudingsbeding door ten behoeve van XYZ gebruik te maken van alle kennis die hem gedurende zijn functie als titulair directeur van ABC bekend is geworden over de producten en producenten van ABC, de afspraken met klanten, toeleveranciers en agenten. [gedaagde sub 1] handelt ook in strijd met artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek (BW), zijnde de zorgvuldigheidsnorm die ook na de beëindiging van het dienstverband postcontractueel doorwerkt. Ook wanneer er geen concurrentie/geheimhoudingsbeding tussen ABC en [gedaagde sub 1] zou zijn overeengekomen, is het handelen van [gedaagde sub 1] in strijd met artikel 7:611 BW.
XYZ profiteert van de wanprestatie c.q. het onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 1]. Gelet op de specifieke branche waarbinnen [gedaagde sub 1]/XYZ willen gaan opereren, is de specialistische kennis van [gedaagde sub 1] onontbeerlijk en zijn de contacten van [gedaagde sub 1] van vitaal belang voor het welslagen van de onderneming van XYZ. XYZ is niet in staat om zonder een persoon als [gedaagde sub 1] een dergelijke onderneming te voeren. [gedaagde sub 1] en XYZ zijn vergeefs verzocht en gesommeerd de onrechtmatige handelwijze te staken.

2.3. [gedaagde sub 1] en XYZ voeren gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3. De beoordeling van het geschil

3.1. De spoedeisendheid is voldoende gegeven, nu ABC aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade zal lijden indien de gevraagde voorzieningen worden geweigerd.

3.2. In dit kort geding moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vorderingen van ABC in een bodemprocedure zodanige kans van slagen hebben, dat – de wederzijdse belangen van partijen mede in aanmerking genomen – vooruitlopend daarop toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is.

Ten aanzien van [gedaagde sub 1]
3.3. Partijen twisten allereerst over de vraag of het in artikel 9 van de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding gelding heeft. ABC stelt dat het concurrentiebeding wel gelding heeft, omdat [gedaagde sub 1] er doelbewust op heeft aangestuurd dat de arbeidsovereenkomst door ABC werd beëindigd. Dit dient volgens ABC gelijkgesteld te worden met het zelf beëindigen van de arbeidsovereenkomst. [gedaagde sub 1] betwist dat het concurrentiebeding gelding heeft, omdat hij niet zelf de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd. Tevens betwist [gedaagde sub 1] dat hij er doelbewust op heeft aangestuurd dat de arbeidsovereenkomst werd beëindigd.

3.4. [gedaagde sub 1] heeft onbetwist aangevoerd dat partijen bewust zijn overeengekomen dat het concurrentiebeding alleen van toepassing is als [gedaagde sub 1] zelf de arbeidsovereenkomst beëindigt. Nu de kantonrechter de arbeidsovereenkomst op verzoek van ABC heeft beëindigd, betekent dit dat het concurrentiebeding in beginsel dus niet van toepassing is.
Dat [gedaagde sub 1] door zijn gedragingen er doelbewust op heeft aangestuurd dat de arbeidsovereenkomst door ABC werd beëindigd, zoals ABC stelt, heeft ABC tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde sub 1] niet in de vereiste mate aannemelijk gemaakt. Ter zitting heeft [gedaagde sub 1] immers gemotiveerd uiteengezet dat er al jaren sprake was van een “verstandshuwelijk” tussen hem en ABC2 en dat er meerdere incidenten zijn geweest waarbij er verschil van inzicht bestond over diverse zaken die ABC aangingen. Voor zover ABC2 vanuit concernverband maatregelen bij ABC wilde doorvoeren, welke volgens [gedaagde sub 1] voor een productiebedrijf als ABC niet geschikt waren, verzette hij zich hier met hand en tand tegen. Tevens heeft [gedaagde sub 1] ter zitting verklaard dat zijn handelwijze met betrekking tot de procedures die in de Verenigde Staten tegen ABC USA Inc. werden gevoerd over een ondeugdelijke drooginstallatie, steeds werd ingegeven door het doel de maximale schade te beperken en te komen tot een validatie van de ondeugdelijke drooginstallatie. Voorts is van belang dat de kantonrechter in de onder 1.7 genoemde beschikking van 12 oktober 2009 een neutrale ontbindingsvergoeding aan [gedaagde sub 1] heeft toegekend en dat de kantonrechter in de beschikking van 29 maart 2010 onder meer heeft geoordeeld dat er onvoldoende grond bestaat om deze ontslagvergoeding op de door ABC voorgestane wijze te verminderen. Tegen deze achtergrond kan in dit kort geding niet geoordeeld worden dat het in de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding gelding heeft. Evenmin kan geoordeeld worden dat het concurrentiebeding analoog moet worden toegepast, zoals ABC beoogt te stellen. Een concurrentiebeding kan immers alleen tussen partijen gelden indien deze schriftelijk wordt aangegaan. Het voorgaande leidt ertoe dat de voorzieningenrechter in dit kort geding tot uitgangspunt dient te nemen dat [gedaagde sub 1] niet gehouden kan worden aan het in artikel 9 van de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding.

3.5. Alsdan is aan de orde de vraag of [gedaagde sub 1] zich schuldig maakt aan oneerlijke concurrentie. Deze vraag moet naar voorlopig oordeel ontkennend worden beantwoord. Hiertoe wordt het volgende overwogen.

3.6. Uit hetgeen hiervoor onder 3.4 is overwogen volgt dat [gedaagde sub 1] niet gebonden is aan een concurrentiebeding. Ingevolge vaste jurisprudentie staat het een ex-werknemer, die in zijn handelen niet wordt beperkt door een relatie- of concurrentiebeding, in beginsel vrij met zijn voormalig werkgever te concurreren. In dat kader heeft de voormalig werkgever ook te dulden dat zijn werknemer relaties van hem benadert. Van een ongeoorloofde concurrentie is volgens vaste rechtspraak eerst dan sprake wanneer de ex-werknemer met behulp van vertrouwelijke informatie van zijn voormalig werkgever duurzame relaties van die werkgever benadert op een wijze die stelselmatig en substantieel afbreuk doet aan het bedrijfsdebiet van de voormalig werkgever. Hetzelfde geldt ten aanzien van vermeend onrechtmatig handelen van de (nieuwe) werkgever die de ex-werknemer in dienst neemt.

3.7. Dat [gedaagde sub 1] het in artikel 8 van de arbeidsovereenkomst omschreven geheimhoudingsbeding heeft geschonden, heeft ABC niet in de vereiste mate aannemelijk gemaakt. Uit het enkele feit dat [gedaagde sub 1] in zijn functie bij XYZ gebruik maakt van de kennis en ervaring en de contacten die hij heeft opgedaan in zijn werkzame leven, dat zich tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst geheel bij ABC heeft afgespeeld, betekent niet een schending van het geheimhoudingsbeding. Ook de omstandigheid dat [gedaagde sub 1] relaties van ABC heeft benaderd, doet hier niet aan af. ABC heeft overigens op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat er klanten van ABC naar XYZ zijn overgestapt. Ook de omstandigheid dat het bedrijf “Hofmann bedrijfsrecherche” in het door ABC als productie 23 overgelegde rapport heeft geconcludeerd dat er sterke aanwijzingen zijn dat [gedaagde sub 1] betrokken was bij het benaderen en/of kopiëren van bedrijfsgegevens van ABC en dat [gedaagde sub 1] na zijn non-actief stelling nog heeft ingelogd op de server van ABC en daarbij verschillende bestanden van ABC heeft gekopieerd of dat er veel materiaal onder een door ABC bij XYZ gelegd bewijsbeslag gevallen is, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat [gedaagde sub 1] deze informatie in strijd met het geheimhoudingsbeding heeft gebruikt. Dit laat overigens onverlet dat [gedaagde sub 1] zich dient te houden aan voornoemd geheimhoudingsbeding.
ABC kan evenmin worden gevolgd in haar stelling dat [gedaagde sub 1] het geheimhoudingsbeding heeft geschonden, omdat XYZ zonder de specifieke kennis van de (vertrouwelijke) informatie van [gedaagde sub 1] niet in staat zou zijn om binnen enkele maanden een drooginstallatie te bouwen. Ter zitting heeft [gedaagde sub 1] immers gemotiveerd uiteengezet dat hij in staat is om binnen één week een proefopstelling voor een drooginstallatie te realiseren. Overigens erkent ABC dat de industriële drogers die zij bouwt niet patenteerbaar zijn en dat ABC ook niet een absoluut recht op het produceren van industriële drogers heeft. In het licht van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat voorshands onvoldoende is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] specifiek gebruik heeft gemaakt van informatie over ABC dan wel van agenten en/of leveranciers en/of klanten van ABC waardoor de geheimhouding is geschonden. Daartoe zou nader onderzoek nodig zijn, waarvoor in dit kort geding geen plaats is.

3.8. De omstandigheid dat XYZ is gevestigd in een pand dat naast het pand van ABC is gelegen, een concurrent is van ABC en [gedaagde sub 1] kennis heeft kunnen nemen van vertrouwelijke informatie van ABC maakt dit oordeel, mede gezien hetgeen hiervoor onder 3.6 en 3.7 is overwogen, niet anders. ABC heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat [gedaagde sub 1] met gebruikmaking van de door hem in dienst van ABC opgedane kennis en ervaring op stelselmatige wijze duurzaam aan ABC verbonden cliënten en/of agenten afhandig heeft gemaakt. Daarvoor ontbreken nadere concrete feiten en omstandigheden die daarop zouden kunnen duiden. Aan de omstandigheid dat de onder 1.8, 1.9 en 1.11 genoemde vennootschappen de agentuurovereenkomst met ABC hebben beëindigd, kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Ter zitting heeft [gedaagde sub 1], evenals XYZ, verklaard dat de onder 1.8 en 1.9 genoemde vennootschappen de agentuurovereenkomst hebben opgezegd, omdat zij deel uitmaken van de XYZ groep. De opzegging van de onder 1.11 genoemde vennootschap is ingegeven door de omstandigheid dat de directeur een persoonlijke vriend van [gedaagde sub 1] is en alleen met [gedaagde sub 1] zaken wil doen. Daar komt overigens nog bij dat [gedaagde sub 1] onbetwist heeft aangevoerd dat ABC gebruik maakt van 35 agenten, zodat deze drie opzeggingen een te verwaarlozen aantal is op het klantenbestand van ABC. Ook heeft ABC, zoals hiervoor onder 3.7 al is overwogen, op geen enkele wijze aangegeven welke klanten van ABC zouden zijn overgestapt naar XYZ. Evenmin is aannemelijk geworden dat [gedaagde sub 1] de werknemers, die van ABC zijn overgestapt naar XYZ, actief heeft benaderd om zo te bewerkstelligen dat zij in dienst van XYZ zouden treden. Gezien de leidinggevende positie die [gedaagde sub 1] jarenlang heeft uitgeoefend, de goede band die [gedaagde sub 1] met zijn personeel had en hetgeen [gedaagde sub 1] ter zitting heeft verklaard over de na zijn vertrek ontstane onrust bij het personeel over het voortbestaan van ABC, acht de voorzieningenrechter het meer aannemelijk, gelijk [gedaagde sub 1] heeft aangevoerd, dat deze werknemers zelf XYZ hebben benaderd, omdat zij graag met [gedaagde sub 1] wilden blijven werken.

Ten aanzien van XYZ
3.9. Nu uit hetgeen de voorzieningenrechter hiervoor onder 3.5. tot en met 3.8 heeft overwogen volgt dat [gedaagde sub 1] het concurrentie- en geheimhoudingsbeding niet heeft geschonden en dat de door ABC gestelde onrechtmatige concurrentie niet is komen vast te staan, is de grond voor de hierop gebaseerde vorderingen ten aanzien van XYZ niet aanwezig. Dat XYZ relaties van ABC heeft benaderd op een wijze die stelselmatig en substantieel afbreuk doet aan het bedrijfsdebiet van ABC, is overigens gesteld noch aannemelijk geworden.

Conclusie
3.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er onvoldoende grond bestaat om, vooruitlopend op de uitkomst van een bodemprocedure, één van de gevraagde voorzieningen toe te wijzen. Hetgeen ABC verder nog heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden en hoeft gezien het voorgaande geen nadere bespreking. ABC zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in zowel de proceskosten van [gedaagde sub 1] als in de proceskosten van XYZ.

4. De beslissing

De voorzieningenrechter:

– wijst af de vorderingen;

– veroordeelt ABC in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [gedaagde sub 1] begroot op € 1.079,–, waarvan € 816,– aan salaris advocaat en € 263,– aan griffierecht;

– veroordeelt ABC in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van XYZ begroot op € 1.079,–, waarvan € 816,– aan salaris advocaat en € 263,– aan griffierecht;

– verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling ten aanzien van [gedaagde sub 1] en ten aanzien van XYZ uitvoerbaar bij voorraad.
(bron: www.rechtspraak.nl)