Ontslag ambtenaar – voorwaardelijk ontslag wegens plichtsverzuim.

Voorwaardelijk ontslag ambtenaar – plichtsverzuim.

Gedragingen in de privésfeer van een politieambtenaar kunnen een weerslag hebben op het aanzien en op de geloofwaardigheid van de politie als zodanig. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de ambtenaar zich, door de gedragingen op 2 april 2008 en op 10 april 2008, niet zo heeft gedragen als een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden betaamt. Dat deze gedragingen hebben plaatsgevonden in de privésfeer, buiten de uitoefening van de ambtenaars publieke taak als politieambtenaar, doet hieraan niet af. Verweerder heeft in voldoende mate rekening gehouden met de  langdurige, en tot 2008 onberispelijke, staat van dienst van de ambtenaar, door te volstaan met voorwaardelijk ontslag. Het beroep, voor zover gericht tegen het handhaven van het besluit waarbij aan de ambtenaar de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag is opgelegd, is dan ook ongegrond.

Verweerder heeft voorts besloten om de ambtenaar op te dragen een andere functie te vervullen dan de functie van projectleider waarin hij was aangesteld en hem te plaatsen in de functie van projectmedewerker bij de CROD. De ambtenaar verricht in de functie van projectmedewerker bij de CROD onderzoek naar zogeheten “cold cases”. Het betreft hier een ordemaatregel, gebaseerd op artikel 64 van het Barp, waarin, voor zover hier van belang, is bepaald dat, indien het belang van de dienst dit in bijzondere gevallen vordert, de ambtenaar kan worden verplicht om een andere functie dan de functie waarin hij is aangesteld uit te oefenen, mits dit redelijk is in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten.

De rechtbank stelt voorop dat artikel 64 van het Barp verweerder een grote beoordelingsruimte laat bij de vaststelling of sprake is van een situatie waarin het belang van de dienst de verplaatsing vordert. Wel dient de besluitvorming, zowel voor wat betreft de ontheffing uit de bestaande functie als voor wat betreft de benoeming in een andere functie, te voldoen aan de wettelijke eisen van een zorgvuldige voorbereiding en belangenafweging en dient het besluit voorts te berusten op een deugdelijke motivering.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de ambtenaar na de gebeurtenissen in april 2008 niet kon worden gehandhaafd in zijn oude functie van projectleider. De functie van projectleider is een leidinggevende functie, waarin de ambtenaar zowel intern als extern optrad als vertegenwoordiger van het korps. Aan een ambtenaar die deze functie vervult mogen hoge de ambtenaar worden gesteld. Zoals ter zitting nader is toegelicht door verweerder was binnen de politieorganisatie bovendien enige commotie ontstaan toen bekend was geworden dat de ambtenaar vervolgd werd wegens het plegen van een strafbaar feit, waardoor in 2008 onvoldoende draagvlak aanwezig was om de ambtenaar nog langer in te zetten als projectleider.

Naar het oordeel van de rechtbank kon onder deze omstandigheden worden gesproken van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 64 van het Barp, waarin het belang van de dienst verplaatsing van de ambtenaar vorderde.

De rechtbank is echter ook van oordeel dat de omstandigheid dat in 2008 onvoldoende draagvlak aanwezig was om de ambtenaar nog langer in te zetten als projectleider niet behoeft te betekenen dat de ambtenaar voor onbepaalde duur in een andere functie diende te worden geplaatst. Niet valt in te zien waarom het geschonden vertrouwen in de ambtenaar en ook de ambtenaars aanzien en gezag na verloop van tijd niet voldoende hersteld zouden kunnen zijn om hem zijn oude functie van projectleider dan wel een functie van vergelijkbaar gewicht weer te laten vervullen. De ambtenaar heeft een uitstekende staat van dienst en er hebben zich nooit eerder incidenten als die in april 2008 voorgedaan.

De rechtbank stelt vast dat de bezwarenadviescommissie in haar advies van 18 februari 2009 heeft overwogen dat het voor zich spreekt dat aan de nieuwe functie, mede gelet op het spoedeisende karakter van de ordemaatregel, niet al te hoge eisen konden worden gesteld en dat er dus geen sprake was van een kennelijk onredelijke verplaatsing. Dit mag zo zijn, bezien naar de situatie in oktober 2008, maar vormt naar het oordeel van de rechtbank geen voldoende motivering voor de onbepaalde duur van de verplaatsing. Dit klemt temeer nu noch uit de gedingstukken noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat zorgvuldig is onderzocht of voor de ambtenaar wél een aan zijn oude functie gelijkwaardige andere functie kon worden gevonden.

De rechtbank is dan ook tot de conclusie gekomen dat een deugdelijke onderbouwing van verweerders kennelijke standpunt dat overplaatsing voor onbepaalde duur redelijk is in verband met de ambtenaars persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten ontbreekt. Naar haar oordeel zou een verplaatsing voor de duur van uiterlijk twee jaar na het besluit in eerste aanleg onder de specifieke omstandigheden van het onderhavige geval als redelijk zijn aan te merken.
Het beroep, voor zover gericht tegen verweerders besluit om het besluit te handhaven, waarbij de ambtenaar is opgedragen om een andere functie te vervullen dan de functie waarin hij is aangesteld en om hem te plaatsen in de functie van projectmedewerker bij de CROD, is dan ook gegrond en dient in zoverre te worden vernietigd.

Verweerder zal zich vanaf de datum van deze uitspraak van de rechtbank extra dienen in te spannen om de ambtenaar binnen het tijdsbestek van zes maanden in zijn oude functie dan wel een functie op het niveau van zijn oude functie te herplaatsen.

De ambtenaar heeft tevens beroepsgronden aangevoerd die zich richten tegen het ontnemen van zijn taken als tegenspreker en als hulpofficier van justitie.

De rechtbank is, anders dan verweerder, van oordeel dat het ontnemen van deze taken een handeling ten aanzien van een ambtenaar als zodanig, als bedoeld in artikel 8:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, waartegen op gelijke voet als tegen besluiten rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Door het ontnemen van deze taken werd de ambtenaar rechtstreeks in zijn belang als ambtenaar geraakt.

De rechtbank is echter ook gebleken dat de ambtenaar reeds in oktober 2008 mondeling is meegedeeld dat hij deze taken niet langer mocht verrichten. Eerst tijdens de zitting van de bezwarenadviescommissie, op 23 januari 2009, heeft de ambtenaar gronden aangevoerd tegen het ontnemen van deze taken. De rechtbank stelt vast dat de ambtenaar niet binnen de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn van zes weken na de mondelinge mededeling in oktober 2008 tegen het ontnemen van deze taken bezwaar heeft gemaakt, maar hiermee heeft gewacht tot enkele maanden later. De rechtbank is dan ook, zij het op andere gronden dan verweerder, van oordeel dat het bezwaar, voor zover gericht tegen het ontnemen van deze taken, niet-ontvankelijk is. Het beroep is in zoverre ongegrond.Plaatsing in andere functie, bij wijze van ordemaatregel. Beroep, voor zover hiertegen gericht, gegrond. Niet valt in te zien waarom het geschonden vertrouwen in de ambtenaar en ook zijn aanzien en gezag na verloop van tijd niet voldoende hersteld zouden kunnen zijn om hem zijn oude functie van projectleider dan wel een functie van vergelijkbaar gewicht weer te laten vervullen. Geen voldoende motivering voor de onbepaalde duur van de verplaatsing.

Hebt u als ambtenaar met betrekking tot een ontslag vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze ontslag advocaten aan de telefoon. Bel ons nu voor ontslag op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer
Registratienummer: Awb 09/672

Uitspraak
in het geding tussen:

A,
wonende te B, de ambtenaar,
gemachtigde: mr. X,

en

de korpsbeheerder van de Regiopolitie IJsselland,
verweerder.

1.  Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2008 heeft verweerder aan de ambtenaar de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag, als bedoeld in artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) jo. artikel 78 van het Barp, opgelegd, met een proeftijd van twee jaren, te rekenen vanaf de datum van dit besluit. Tevens heeft verweerder bij dit besluit de ambtenaar opgedragen om een andere functie te vervullen dan de functie waarin hij is aangesteld en heeft verweerder de ambtenaar geplaatst in de functie van projectmedewerker bij de Centrale Recherche en Ondersteunende Diensten (CROD) te C. Bij brief van 14 november 2008 heeft de ambtenaar hiertegen bezwaar gemaakt.
Voorts is, op enig moment in oktober 2008, mondeling aan de ambtenaar meegedeeld dat hij niet langer wordt ingezet als tegenspreker en als hulpofficier van justitie.
Bij besluit van 19 maart 2009 heeft verweerder het bezwaar, voor zover gericht tegen het besluit van 6 oktober 2008, ongegrond verklaard. Voor zover het bezwaar zich richt tegen het niet langer inzetten van de ambtenaar als tegenspreker en als hulpofficier van justitie heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij brief van 28 april 2009 heeft de ambtenaar beroep ingesteld tegen het besluit van 19 maart 2009.
Het beroep is op 2 maart 2010 behandeld ter zitting. De ambtenaar is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. D.R. Timmer.
2.  Overwegingen
In geding is de vraag of het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:
De ambtenaar is meer dan 35 jaar werkzaam als politieambtenaar. De ambtenaar was voorheen werkzaam als projectleider bij de projecten “opsporing en vervolging” en “basisvoorziening opsporing”. Begin 2008 was tussen de ambtenaar en zijn echtgenote sprake van opgelopen spanningen. Op 2 april 2008 vond tussen de ambtenaar en zijn echtgenote een incident plaats. De ambtenaar is door het gerechtshof te Arnhem veroordeeld voor mishandeling van zijn echtgenote, begaan op 2 april 2008. De ambtenaar heeft in deze veroordeling berust.
Op 10 april 2008 heeft de ambtenaars echtgenote de echtelijke woning verlaten. Zij is naar een van haar kinderen, in D, gegaan, waar zij onderdak kreeg. Toen de ambtenaar hier achter kwam is hij zijn echtgenote achterna gereisd. De ambtenaar heeft, ondanks een uitdrukkelijk verbod van zijn zoon om de woning te betreden en vervolgens de mededeling dat hij de woning diende te verlaten, zichzelf toegang tot de woning verschaft en is naar de logeerkamer gegaan waar zijn echtgenote zich bevond. De ambtenaar probeerde daar met zijn echtgenote in gesprek te komen om haar over te halen met hem mee naar huis te gaan. Omdat de ambtenaars zoon en schoondochter de situatie als bedreigend ervoeren, hebben zij de politie gebeld. De ambtenaar is dezelfde nacht aangehouden. Er is afgezien van aangifte wegens huisvredebreuk. De ambtenaar is hiervoor niet strafrechtelijk vervolgd.
De ambtenaar heeft benadrukt dat begin 2008 sprake was van incidenten, dat hij en zijn echtgenote werken aan verbetering van hun relatie en dat zij hierbij professionele hulp krijgen.
Verweerder verwijt de ambtenaar dat hij fysiek geweld tegen zijn echtgenote heeft gebruikt en dat hij de woning van zijn zoon is binnengedrongen, ondanks een uitdrukkelijk verbod daartoe.
De ambtenaar stelt zich op het standpunt dat verweerder de gebeurtenissen van 2 april 2008 en van 10 april 2008 niet aan de ambtenaar had mogen tegenwerpen, gelet op het privé-karakter van deze gebeurtenissen. Verweerder had de strafvorderlijke gegevens niet in het kader van de disciplinaire procedure tegen de ambtenaar mogen gebruiken. Voorts stelt de ambtenaar zich op het standpunt dat de opgelegde disciplinaire straf niet evenredig is aan de ernst van het plichtsverzuim waaraan de ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt.
De rechtbank stelt voorop dat de ambtenaar heeft berust in de veroordeling wegens mishandeling. Gelet op de bijzondere bewijskracht van een dergelijke veroordeling staat hiermee in rechte vast dat de ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn echtgenote, op 2 april 2008. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, bij de vaststelling van wat op 10 april 2008 heeft plaatsgevonden, gebruik heeft mogen maken van politiegegevens. De bevoegdheid om ten behoeve van disciplinaire bestraffing wegens plichtsverzuim gebruik te maken van deze gegevens volgt uit het bepaalde in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder e, sub 2, van de Wet politiegegevens. Een nader tuchtrechtelijk onderzoek naar de feiten was niet nodig. Volstaan kon worden met de gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek. De ambtenaar is in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze te geven en om daarin nadere opmerkingen te maken over de feiten. De ambtenaar ontkent niet dat hij op 10 april 2008 tegen de uitdrukkelijke wil van zijn zoon diens woning in Kampen is binnengedrongen.
Aan de ambtenaar is de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag, met een proeftijd van twee jaren, opgelegd.
Artikel 76, eerste lid, van het Barp bepaalt dat de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair kan worden gestraft. Ingevolge het tweede lid van artikel 76 van het Barp omvat
plichtsverzuim zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Barp bepaalt dat tot de straffen die kunnen worden opgelegd de straf van ontslag behoort. Ingevolge artikel 78, eerste lid, van het Barp kan bij het opleggen van een straf worden bepaald dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de ambtenaar zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de ambtenaar zich, door de gedragingen op 2 april 2008 en op 10 april 2008, niet zo heeft gedragen als een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden betaamt. Dat deze gedragingen hebben plaatsgevonden in de privésfeer, buiten de uitoefening van de ambtenaars publieke taak als politieambtenaar, doet hieraan niet af. Gedragingen in de privésfeer van een politieambtenaar kunnen immers een weerslag hebben op het aanzien en op de geloofwaardigheid van de politie als zodanig. In dit geval is ook daadwerkelijk door de lokale pers melding gemaakt van wat heeft plaatsgevonden. De ambtenaar heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan plichtsverzuim en verweerder was bevoegd om de ambtenaar hiervoor disciplinair te straffen.
De rechtbank is van oordeel dat de opgelegde disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag evenredig is aan de ernst van het plichtsverzuim waaraan de ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt. Verweerder heeft in voldoende mate rekening gehouden met de ambtenaars langdurige, en tot 2008 onberispelijke, staat van dienst, door te volstaan met voorwaardelijk ontslag.
Het beroep, voor zover gericht tegen het handhaven van het besluit waarbij aan de ambtenaar de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag is opgelegd, is dan ook ongegrond.
Verweerder heeft voorts besloten om de ambtenaar op te dragen een andere functie te vervullen dan de functie van projectleider waarin hij was aangesteld en hem te plaatsen in de functie van projectmedewerker bij de CROD. De ambtenaar verricht in de functie van projectmedewerker bij de CROD onderzoek naar zogeheten “cold cases”.
Het betreft hier een ordemaatregel, gebaseerd op artikel 64 van het Barp, waarin, voor zover hier van belang, is bepaald dat, indien het belang van de dienst dit in bijzondere gevallen vordert, de ambtenaar kan worden verplicht om een andere functie dan de functie waarin hij is aangesteld uit te oefenen, mits dit redelijk is in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 64 van het Barp verweerder een grote beoordelingsruimte laat bij de vaststelling of sprake is van een situatie waarin het belang van de dienst de verplaatsing vordert. Wel dient de besluitvorming, zowel voor wat betreft de ontheffing uit de bestaande functie als voor wat betreft de benoeming in een andere functie, te voldoen aan de wettelijke eisen van een zorgvuldige voorbereiding en belangenafweging en dient het besluit voorts te berusten op een deugdelijke motivering.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de ambtenaar na de gebeurtenissen in april 2008 niet kon worden gehandhaafd in zijn oude functie van projectleider. De functie van projectleider is een leidinggevende functie, waarin de ambtenaar zowel intern als extern optrad als vertegenwoordiger van het korps. Aan een ambtenaar die deze functie vervult mogen hoge de ambtenaar worden gesteld. Zoals ter zitting nader is toegelicht door verweerder was binnen de politieorganisatie bovendien enige commotie ontstaan toen bekend was geworden dat de ambtenaar vervolgd werd wegens het plegen van een strafbaar feit, waardoor in 2008 onvoldoende draagvlak aanwezig was om de ambtenaar nog langer in te zetten als projectleider.
Naar het oordeel van de rechtbank kon onder deze omstandigheden worden gesproken van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 64 van het Barp, waarin het belang van de dienst verplaatsing van de ambtenaar vorderde.
De rechtbank is echter ook van oordeel dat de omstandigheid dat in 2008 onvoldoende draagvlak aanwezig was om de ambtenaar nog langer in te zetten als projectleider niet behoeft te betekenen dat de ambtenaar voor onbepaalde duur in een andere functie diende te worden geplaatst. Niet valt in te zien waarom het geschonden vertrouwen in de ambtenaar en ook de ambtenaars aanzien en gezag na verloop van tijd niet voldoende hersteld zouden kunnen zijn om hem zijn oude functie van projectleider dan wel een functie van vergelijkbaar gewicht weer te laten vervullen. De ambtenaar heeft een uitstekende staat van dienst en er hebben zich nooit eerder incidenten als die in april 2008 voorgedaan.
De rechtbank stelt vast dat de bezwarenadviescommissie in haar advies van 18 februari 2009 heeft overwogen dat het voor zich spreekt dat aan de nieuwe functie, mede gelet op het spoedeisende karakter van de ordemaatregel, niet al te hoge eisen konden worden gesteld en dat er dus geen sprake was van een kennelijk onredelijke verplaatsing. Dit mag zo zijn, bezien naar de situatie in oktober 2008, maar vormt naar het oordeel van de rechtbank geen voldoende motivering voor de onbepaalde duur van de verplaatsing. Dit klemt temeer nu noch uit de gedingstukken noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat zorgvuldig is onderzocht of voor de ambtenaar wél een aan zijn oude functie gelijkwaardige andere functie kon worden gevonden.
De rechtbank is dan ook tot de conclusie gekomen dat een deugdelijke onderbouwing van verweerders kennelijke standpunt dat overplaatsing voor onbepaalde duur redelijk is in verband met de ambtenaars persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten ontbreekt. Naar haar oordeel zou een verplaatsing voor de duur van uiterlijk twee jaar na het besluit in eerste aanleg onder de specifieke omstandigheden van het onderhavige geval als redelijk zijn aan te merken.
Het beroep, voor zover gericht tegen verweerders besluit om het besluit te handhaven, waarbij de ambtenaar is opgedragen om een andere functie te vervullen dan de functie waarin hij is aangesteld en om hem te plaatsen in de functie van projectmedewerker bij de CROD, is dan ook gegrond en dient in zoverre te worden vernietigd.
Verweerder zal zich vanaf de datum van deze uitspraak van de rechtbank extra dienen in te spannen om de ambtenaar binnen het tijdsbestek van zes maanden in zijn oude functie dan wel een functie op het niveau van zijn oude functie te herplaatsen.
De ambtenaar heeft tevens beroepsgronden aangevoerd die zich richten tegen het ontnemen van zijn taken als tegenspreker en als hulpofficier van justitie.
De rechtbank is, anders dan verweerder, van oordeel dat het ontnemen van deze taken een handeling ten aanzien van een ambtenaar als zodanig, als bedoeld in artikel 8:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, waartegen op gelijke voet als tegen besluiten rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Door het ontnemen van deze taken werd de ambtenaar rechtstreeks in zijn belang als ambtenaar geraakt.
De rechtbank is echter ook gebleken dat de ambtenaar reeds in oktober 2008 mondeling is meegedeeld dat hij deze taken niet langer mocht verrichten. Eerst tijdens de zitting van de bezwarenadviescommissie, op 23 januari 2009, heeft de ambtenaar gronden aangevoerd tegen het ontnemen van deze taken. De rechtbank stelt vast dat de ambtenaar niet binnen de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn van zes weken na de mondelinge mededeling in oktober 2008 tegen het ontnemen van deze taken bezwaar heeft gemaakt, maar hiermee heeft gewacht tot enkele maanden later. De rechtbank is dan ook, zij het op andere gronden dan verweerder, van oordeel dat het bezwaar, voor zover gericht tegen het ontnemen van deze taken, niet-ontvankelijk is. Het beroep is in zoverre ongegrond.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn, op basis van toekenning van 1 punt voor het beroep en 1 punt voor de behandeling ter zitting, begroot op € 622,– (2 punten ter hoogte van elk € 322,–, voor een beroep dat is ingesteld voor 1 oktober 2009),- als kosten van verleende rechtsbijstand.
3.  Beslissing
De rechtbank:
–  verklaart het beroep ongegrond, voor zover gericht tegen verweerders besluit om de   disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag te handhaven;
–  verklaart het beroep gegrond, voor zover gericht tegen verweerders besluit om het besluit te handhaven, waarbij de ambtenaar is opgedragen om een andere functie te vervullen dan de functie waarin hij is aangesteld en om hem te plaatsen in de functie van projectmedewerker bij de CROD;
–  vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
–  gelast dat verweerder, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, opnieuw op het bezwaar dient te beslissen;
–  verklaart het beroep ongegrond, voor zover gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het ontnemen van taken als tegenspreker en als hulpofficier van justitie;
–  veroordeelt verweerder in de proceskosten, welke begroot worden op € 622,–, te betalen aan de ambtenaar;
–  gelast dat verweerder aan de ambtenaar het door   hem betaalde griffierecht, ten bedrage van
€ 150,– , vergoedt.
(bron: www.rechtspraak.nl)

Hebt u als ambtenaar omtrent ontslag vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze ontslag advocaten aan de telefoon. Wij zijn specialist in arbeidsrecht en (collectief) ontslagrecht. Bel ons nu op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.