Wanneer mag werknemer worden gehouden aan eigen ontslagname?

Heeft werknemer zelf ontslag genomen? Werknemer vordert betaling van achterstallig loon en toekomstig loon wegens onregelmatig ontslag. Werknemer stelt op 26 januari 2010 geen ontslag te hebben genomen en, indien hij de schijn zou hebben gewekt ontslag te willen nemen, dan is werkgever tekort geschoten als zorgvuldig werkgever doordat zij zich er niet van heeft vergewist of werknemer werkelijk ontslag wilde nemen. Werkgever betwist de vordering en heeft ter onderbouwing van haar stellingen verklaringen van andere medewerkers over hetgeen op 26 januari 2010 is gepasseerd overgelegd.

De kantonrechter overweegt het volgende.

Vast staat dat bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst (per 1 februari 2010) niet de daarvoor geldende opzegtermijn in acht is genomen, dat er geen dringende reden voor ontslag was en dat het UWV werkbedrijf ook geen toestemming voor dit ontslag had gegeven. In die zin is het ontslag onregelmatig. Dit wordt door Werkgever ook niet betwist.

Werkgever stelt echter dat Werknemer zelf de arbeidsovereenkomst tegen 1 februari 2010 heeft opgezegd, waarmee Werkgever akkoord is gegaan. Werkgever heeft die opzegging door Werknemer ook schriftelijk aan hem bevestigd. Ter nadere onderbouwing van haar stellingen, heeft Werkgever verklaringen overgelegd van niet alleen de leidinggevende van Werknemer bij wie Werknemer heeft opgezegd, maar ook van diverse collega’s. Uit deze, steeds in eigen bewoordingen opgestelde verklaringen volgt dat Werknemer op dinsdag 26 januari 2010 een gesprek had met zijn leidinggevende [XXX], dat hij daarna aan zijn collega’s meedeelde dat hij ontslag had genomen in verband met het opstarten van zijn eigen bedrijf, dat op woensdag op taart heeft getrakteerd in verband met zijn vertrek, dat hij die middag heeft vrijgenomen voor het uitzoeken van een auto, dat hij donderdag nog is komen werken en dat hij op zijn laatste werkdag, de vrijdag, niet meer is verschenen.

Werknemer ontkent de door Werkgever gestelde gang van zaken: hij heeft geen taart getrakteerd, hij heeft geen vrij genomen voor het uitzoeken een auto, en aan hem zijn op vrijdag 29 januari (of op dinsdag 26 januari want op dat punt is zijn verklaring niet consistent) toen hij kwam werken, één of twee brieven (ook op dit punt wisselen de verklaringen van Werknemer) door Werkgever overhandigd waarin zijn ontslagneming bevestigd werd. De ontkenningen van Werknemer zijn niet nader onderbouwd, hetgeen in het licht van Werkgever heeft aangevoerd en aan verklaringen heeft overgelegd, wel van hem mocht worden verlangd, mede gelet op de omstandigheid dat Werknemer vier van zijn collega’s heeft beschuldigd van bedreiging (en daarvan aangifte heeft gedaan), terwijl die beschuldiging aantoonbaar onjuist was. Het overleggen van de brief van de Starterscentrale waaruit volgt dat het bedrijf van Werknemer zich ten tijde van het ontslag nog in de opstartende fase bevond, kan niet worden beschouwd als een voldoende onderbouwing van de stellingen van Werknemer. Daaruit blijkt immers niet wat er zich op 26 januari en de daarop volgende dagen bij Werkgever heeft afgespeeld. Voorts is in de brief vermeld dat Werknemer zijn werkgever als eerste waardeert, wat niet aansluit op zijn stelling dat hij altijd is gepest bij Werkgever.

De conclusie is dan ook dat daar waar Werkgever haar stellingen deugdelijk heeft onderbouwd door het overleggen van consistente verklaringen van andere medewerkers over hetgeen is gepasseerd, Werknemer heeft volstaan met niet nader onderbouwde ontkenningen terwijl zijn eigen verklaring voorts niet consistent is.

Werknemer heeft dan ook niet voldaan aan de op hem rustende stelplicht zodat het ervoor gehouden moet worden dat hij op 26 januari 2010 op duidelijke en ondubbelzinnige wijze ontslag heeft genomen en hij aan die verklaring ook gehouden mag worden omdat Werkgever zich met redelijke zorgvuldigheid ervan heeft vergewist dat Werknemer het ontslag daadwerkelijk wilde mede in het licht van de geestelijke toestand van Werknemer en de omstandigheden waaronder de verklaring werd afgelegd. De vordering zal dan ook worden afgewezen.

Hebt u omtrent ontslag / arbeidsrecht vragen kunt u kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze ontslag en arbeidsrecht advocaten aan de telefoon. Bel ons nu op 030 252 35 20.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton

Locatie Haarlem

zaak/rolnr.: 469824 / CV EXPL 10-7526
datum uitspraak: 11 november 2010

VONNIS VAN DE KANTONRECHTER

Werknemer
te [woonplaats]
werknemer
hierna te noemen Werknemer
gemachtigde mr. X

tegen

WERKGEVER ELEKTRONICA SYSTEMEN B.V.
te Nieuw Vennep, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen Werkgever
gemachtigde mr.Y

De procedure
Werknemer heeft Werkgever op 21 mei 2010 gedagvaard. Werkgever heeft schriftelijk geantwoord. De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van een comparitie van partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2010, waarbij de griffier aantekeningen heeft gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht.

De feiten
1.  Werknemer is op 22 juli 1998 bij Werkgever in dienst getreden in de functie van productie/ assemblagemedewerker, tegen een salaris van (laatstelijk) € 2.312,00 bruto per maand exclusief vakantietoeslag.
2.  Op 19 januari 2010 heeft Werknemer de door hem gedreven eenmanszaak ABC Haarlem doen inschrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
3.  Bij brief van 26 januari 2010 heeft [XXX], directeur van Werkgever (hierna: [XXX]), onder meer het volgende aan Werknemer geschreven:
“Naar aanleiding van ons gesprek hedenmiddag waarin je aangaf een nieuwe uitdaging aan te willen gaan dmv een nieuw op te starten bedrijf bevestig ik je dan ook als volgt;
•  Werkgever accepteert je ontslag per 01-02-2010.
•  De opzegtermijn periode van 01-02-2010 t/m 28-02-2010 zal Werkgever je salaris doorbetalen.
•  De laatste werkdag zal vrijdag 29-01-2010 daarom zijn.”
4.  Bij brief van 1 februari 2010 heeft de gemachtigde van Werknemer de ontslagname betwist.
5.  Op 8 februari 2010 heeft [YYY], direct leidinggevende van Werknemer, onder meer de volgende schriftelijke verklaring afgelegd:
“Op 26 Januari […] kwam Dhr [XXX] op de produktie en riep Dhr Werknemer voor een gesprek. Nadat Dhr Werknemer terug was gekomen vertelde hij dat hij ontslag had genomen en dat Vrijdag zijn laatste dag was bij Werkgever. De volgende dag heeft hij ons op gebak getrakteerd […] De woensdagmiddag vroeg hij mij of hij vrij mocht omdat hij nog wat dingen moest regelen voor zijn eigen bedrijf [..]”
6.  [ZZZ], medewerker van Werkgever, heeft onder meer het volgende schriftelijk verklaard:
“Hierbij verklaar ik […] dat op 26 Januari 2010 om 16.00 meneer Werknemer aan mij en mijn collega’s heeft aangegeven dat meneer Werknemer ontslag heeft genomen, dat meneer Werknemer per 1 Februari niet meer bij Werkgever Elektronica zou komen   werken. Meneer heeft op woensdag 27 Januari om deze redenen gebak gedeel als afscheid […].”
7.  Op 8 februari 2010 heeft Werknemer bij de politie aangifte gedaan van bedreiging door [XXX] en drie collega’s. Het proces-verbaal van aangifte luidt onder meer als volgt:
“Op donderdag 4 februari 2010, omstreeks 20.00 uur werd er aangebeld bij mijn woning. Toen ik de deur van woning opendeed, zag ik vier personen voor de woning staan. Ik herkende drie personen. […] mijn collega [YYY] […] mijn collega[BBB] en […] mijn collega[CCC]. Ik zag dat achter[BBB] de vierde persoon staan. Ik zag dat deze persoon een capuchon over zijn hoofd droeg […] Ik hoorde [YYY] zeggen: ‘vuile kut neger, we gaan je pakken. We gaan er voor zorgen dat je niet meer in leven bent […].’ Vervolgens hoorde ik de man met de capuchon zeggen: ‘[…] Ik ga je vermoorden, ik ga je opruimen. […].’ Ik herkende   deze stem, deze stem was van meneer [XXX]”
Deze aangifte heeft niet geleid tot vervolging van [XXX] en de drie collega’s.
8.  Op 9 februari 2010 heeft[BBB], medewerker van Werkgever, een schriftelijke verklaring afgelegd met onder meer de volgende inhoud:
“Wat er precies is besproken weet ik natuurlijk niet, maar bij terugkomst vertelde Werknemer aan iedereen dat hij per direct (1 februari) ontslag had genomen […] Woensdag heeft hij gebak getrakteerd en in de kantine verteld van zijn nieuwe uitdaging. Die middag is hij eerder weggegaan […] om nog een aantal zaken te regelen. Donderdag   vertelde hij enthousiast over het bedrijf, de website, de auto die hij had gekocht   […].”
9.  Op 9 februari 2010 heeft [CCC], medewerker van Werkgever, onder meer de volgende schriftelijke verklaring opgesteld:
“Werknemerheeft mij al geruime tijd geleden verteld over zijn plannen om een eigen schoonmaak bedrijf over te nemen om voor zichzelf te gaan beginnen. […] Enige weken later is hij naar mijn werkgever [XXX] gegaan om zijn plannen bekend te maken […] Op dinsdag 26 januari kwam mijn werkgever rond 16:00 uur op de werkvloer om Werknemer apart te roepen […] Een half uur later kwam Werknemer terug met het nieuws dat hij zijn werkzaamheden bij Werkgever ging stoppen […] Hij zei dat   ze overeen waren gekomen dat hij […] per maandag 1 februari niet meer voor Werkgever zou werken. De volgende dag, woensdag 27 januari, is hij nog gebak gaan halen om met ons te vieren dat hij voor zichzelf ging beginnen.”
10.  Bij brief van 11 februari 2010 heeft [XXX] aan de toenmalige gemachtigde van Werknemer geschreven:
“Het gesprek tussen de heer Werknemer en ondergetekende heeft wel degelijk plaatsgevonden. De heer Werknemer heeft tijdens dit gesprek de arbeidsovereenkomst mondeling opgezegd. Zijn opzegging liet aan duidelijk niets te wensen over. Hij had blijkbaar goed nagedacht over zijn besluit te stoppen met werken voor Werkgever en deed dit niet in een opwelling. Hij heeft kenbaar al een tijdje een eigen bedrijf en de werkzaamheden voor dit bedrijf namen steeds meer van zijn tijd in beslag, reden waarom hij de arbeidsovereenkomst met ons bedrijf wilde eindigen. Na de mededeling van de heer Werknemer heb ik de door ons gemaakte afspraken op papier gezet en vervolgens aan de heer Werknemer voorgelezen, die op dat moment bevestigde dat ik de gemaakte afspraken juist had weergegeven. Vervolgens hebben wij elkaar de hand geschud. Omdat we op een plezierige manier uit elkaar wilden gaan, hebben we afgesproken dat de heer Werknemer op zijn verzoek niet aan de opzegtermijn van een maand zou worden gehouden en per 1 februari 2010 onze onderneming zou mogen verlaten. Het salaris over de opzegtermijn zou dan als buffer voor zijn eigen onderneming worden nabetaald.”
11.  Op 9 maart 2010 heeft de gemachtigde van Werkgever aan de politie medegedeeld dat Werkgever aangifte wenst te doen van valse aangifte door Werknemer. Op 25 mei 2010 hebben voornoemde [CCC], [BBB], [AAA] en [XXX] aangifte tegen Werknemer ter zake valse aangifte.
12.  Bij vonnis van 24 maart 2010 is de vordering van Werknemer tot doorbetaling van loon door de kantonrechter in kort geding afgewezen omdat naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk was geworden dat Werknemer zelf ontslag had genomen.

De vordering
Werknemer vordert (samengevat) veroordeling van Werkgever tot betaling aan Werknemer van het salaris ad € 4.624,- bruto over de periode 1 maart tot en met 30 april 2010 te vermeerderen met de verhoging ex artikel 7:625 BW en te vermeerderen met de wettelijke rente en tot betaling van € 2.312,- bruto voor iedere maand na 1 mei 2010 tot aan het rechtsgeldig einde van de arbeidsovereenkomst. Werknemer legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag.

Werknemer heeft geen ontslag genomen op 26 januari 2010. Op vrijdag 29 januari 2010 heeft [XXX] hem de brief van 26 januari 2010 ter ondertekening aangeboden. Werknemer heeft geweigerd die brief de ondertekenen, waarna hij door [XXX] naar huis is gestuurd. Werknemer zelf heeft geen ondubbelzinnige verklaring gericht op beëindiging van de arbeidsovereenkomst afgelegd. Voor zover Werknemer al de schijn zou hebben gewekt ontslag te willen nemen, dan is Werkgever tekort geschoten als zorgvuldig werkgever doordat zij zich er niet van heeft vergewist of Werknemer werkelijk ontslag wilde nemen. Werknemer heeft de nadelige consequenties niet overzien en het is in strijd met de redelijkheid en billijkheid om hem aan het ontslag te houden.

Het verweer
Werkgever betwist de vordering en voert daartoe, kort samengevat, het volgende aan.

Werknemer heeft op zeker moment aan Werkgever doen weten in plaats van vijf dagen vier dagen te willen werken, omdat hij meer tijd wilde besteden aan zijn nieuwe bedrijf. In de middag van dinsdag 26 januari 2010 heeft [XXX] Werknemer uitgelegd dat dit niet mogelijk was. Daarop heeft Werknemer gezegd dat hem dan niets anders restte dan ontslag nemen. [XXX] heeft het ontslag van Werknemer geaccepteerd en partijen hebben vervolgens over de implicaties ervan gesproken. Omdat Werknemer aangaf per 1 februari 2010 direct aan de slag te willen gaan met zijn bedrijf, heeft Werkgever hem niet aan zijn opzegtermijn van één maand willen houden. Zij heeft hem aangeboden het salaris over februari 2010 als financiële buffer mee te geven.
Werknemer heeft die middag aan zijn collega’s verteld dat hij per 1 februari 2010 niet meer bij Werkgever werkzaam zou zijn. De volgende dag, 27 januari 2010, heeft Werknemer zijn collega’s tijdens de koffiepauze getrakteerd op gebak en heeft hij ’s middags vrij genomen om een auto voor zijn nieuwe bedrijf te gaan bekijken.
Op 29 januari 2010 is Werknemer, zonder opgave van redenen, niet op het werk verschenen.

Werknemer heeft in strijd met de waarheid aangifte gedaan van bedreiging door [XXX] en drie van zijn collega’s. [XXX] noch een van de drie door Werknemer genoemde collega’s heeft zich daaraan schuldig gemaakt. Niet alleen waren de betrokken personen zeer aangeslagen door de ernstige verwijten die Werknemer ten onrechte aan hun adres heeft gericht, maar de valse aangifte maakt ook duidelijk dat Werknemer geen enkele terughoudendheid betracht om in strijd met de waarheid te verklaren.

Werknemer heeft derhalve duidelijk en ondubbelzinnig het dienstverband beëindigd en hij had ten tijde van de opzegging ook de wil daartoe. Werkgever heeft zich met redelijke zorgvuldigheid ervan vergewist dat Werknemer het ontslag daadwerkelijk wilde en ook over de gevolgen daarvan met Werknemer gesproken. Derhalve kan Werknemer aan de opzegging worden gehouden, te meer nu vervolgens door de valse aangifte de verhoudingen ook volledig verstoord zijn geraakt.

De beoordeling
1.  Vast staat dat bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst (per 1 februari 2010) niet de daarvoor geldende opzegtermijn in acht is genomen, dat er geen dringende reden voor ontslag was en dat het UWV werkbedrijf ook geen toestemming voor dit ontslag had gegeven. In die zin is het ontslag onregelmatig. Dit wordt door Werkgever ook niet betwist.

2.  Werkgever stelt echter dat Werknemer zelf de arbeidsovereenkomst tegen 1 februari 2010 heeft opgezegd, waarmee Werkgever akkoord is gegaan. Werkgever heeft die opzegging door Werknemer ook schriftelijk aan hem bevestigd. Ter nadere onderbouwing van haar stellingen, heeft Werkgever verklaringen overgelegd van niet alleen de leidinggevende van Werknemer bij wie Werknemer heeft opgezegd, maar ook van diverse collega’s. Uit deze, steeds in eigen bewoordingen opgestelde verklaringen volgt dat Werknemer op dinsdag 26 januari 2010 een gesprek had met zijn leidinggevende [XXX], dat hij daarna aan zijn collega’s meedeelde dat hij ontslag had genomen in verband met het opstarten van zijn eigen bedrijf, dat op woensdag op taart heeft getrakteerd in verband met zijn vertrek, dat hij die middag heeft vrijgenomen voor het uitzoeken van een auto, dat hij donderdag nog is komen werken en dat hij op zijn laatste werkdag, de vrijdag, niet meer is verschenen.

3.  Werknemer ontkent de door Werkgever gestelde gang van zaken: hij heeft geen taart getrakteerd, hij heeft geen vrij genomen voor het uitzoeken een auto, en aan hem zijn op vrijdag 29 januari (of op dinsdag 26 januari want op dat punt is zijn verklaring niet consistent) toen hij kwam werken, één of twee brieven (ook op dit punt wisselen de verklaringen van Werknemer) door Werkgever overhandigd waarin zijn ontslagneming bevestigd werd. De ontkenningen van Werknemer zijn niet nader onderbouwd, hetgeen in het licht van Werkgever heeft aangevoerd en aan verklaringen heeft overgelegd, wel van hem mocht worden verlangd, mede gelet op de omstandigheid dat Werknemer vier van zijn collega’s heeft beschuldigd van bedreiging (en daarvan aangifte heeft gedaan), terwijl die beschuldiging aantoonbaar onjuist was. Het overleggen van de brief van de Starterscentrale waaruit volgt dat het bedrijf van Werknemer zich ten tijde van het ontslag nog in de opstartende fase bevond, kan niet worden beschouwd als een voldoende onderbouwing van de stellingen van Werknemer. Daaruit blijkt immers niet wat er zich op 26 januari en de daarop volgende dagen bij Werkgever heeft afgespeeld. Voorts is in de brief vermeld dat Werknemer zijn werkgever als eerste waardeert, wat niet aansluit op zijn stelling dat hij altijd is gepest bij Werkgever.

4.  De conclusie is dan ook dat daar waar Werkgever haar stellingen deugdelijk heeft onderbouwd door het overleggen van consistente verklaringen van andere medewerkers over hetgeen is gepasseerd, Werknemer heeft volstaan met niet nader onderbouwde ontkenningen terwijl zijn eigen verklaring voorts niet consistent is. Werknemer heeft dan ook niet voldaan aan de op hem rustende stelplicht zodat het ervoor gehouden moet worden dat hij op 26 januari 2010 op duidelijke en ondubbelzinnige wijze ontslag heeft genomen en hij aan die verklaring ook gehouden mag worden omdat Werkgever zich met redelijke zorgvuldigheid ervan heeft vergewist dat Werknemer het ontslag daadwerkelijk wilde mede in het licht van de geestelijke toestand van Werknemer en de omstandigheden waaronder de verklaring werd afgelegd. De vordering zal dan ook worden afgewezen.

5.  De proceskosten komen voor rekening van Werknemer omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.

De beslissing
De kantonrechter:

– wijst de vordering af;

– veroordeelt Werknemer tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van Werkgever tot en met vandaag worden begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde.
(bron:www.rechtspraak.nl)