Onrechtmatige daad in de stad

Stelt u zich eens voor: u bent een middagje winkelen in de stad en u loopt uw favoriete kledingwinkel binnen. Na even rondgekeken te hebben, besluit u niks te hebben gezien wat in de smaak is gevallen en wilt u de winkel weer verlaten. Terwijl u naar buiten wilt lopen, struikelt u over een steen die midden in de uitgang ligt en door de winkel gebruikt wordt om de deur open te houden. U valt en breekt uw pols. Grote kans dat hier sprake is geweest van een onrechtmatige daad. De onrechtmatige daad komt voort uit het Nederlandse burgerlijke recht en is geregeld in artikel 162 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Voor een geslaagd beroep op dit artikel moet er aan verschillende criteria worden voldaan.

Ten eerste moet er sprake zijn van een onrechtmatige gedraging. Wanneer is een gedraging aan te merken als onrechtmatig? Lid 2 van artikel 6:162 BW geeft drie soorten gedragingen: als onrechtmatige daad worden aangemerkt i) een inbreuk op een recht of ii) een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of iii) een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Deze laatste categorie is erg breed. Een onrechtmatige daad kan onder meerdere van deze categorieën vallen.

Ten tweede moet voor een geslaagd beroep op de onrechtmatige daad uit artikel 6:162 BW de daad toegerekend kunnen worden aan de dader. Artikel 6:162 lid 3 BW bepaalt dat de onrechtmatige daad aan de dader kan worden toegerekend, indien zij te wijten is i) aan zijn schuld of ii) aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt. Vooral deze tweede vorm van toerekenbaarheid, welke ook wel de risicoaansprakelijkheid wordt genoemd, lijkt nogal vaag te zijn. Vaak is er bij een situatie als deze sprake van gevaarzetting. De Hoge Raad heeft in het zogenoemde ‘Kelderluik-arrest’ criteria gegeven om te verduidelijken wanneer er sprake is van gevaarzetting en dus een oorzaak welke krachtens de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.

Ten derde moet er volgens artikel 6:162 BW sprake zijn van schade. Zonder schade vallen er immers ook geen kosten te verhalen. Deze schade kan zowel bestaan uit vermogensschade, wat zowel verlies als gederfde winst inhoudt, alsook uit ander nadeel. Maar, dit andere nadeel kan volgens artikel 6:95 BW enkel verhaald worden op de dader voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. Nederland geeft dus geen vrijbrief voor immense claimbedragen, zoals in de Verenigde Staten bijvoorbeeld soms wel gebeurt.

Ten vierde moet er een causaal verband bestaan tussen de onrechtmatige daad en de opgelopen schade om de onrechtmatige daad te kunnen bewijzen. Een zogenoemde ‘conditio sine qua non’ is vereist, wat simpel gezegd inhoudt dat zonder de daad het gevolg, en daarmee ook de schade, niet was ingetreden. Als de schade hoe dan ook was ontstaan, dus ook zonder de onrechtmatige gedraging, zou er geen sprake kunnen zijn van een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW.

Ten slotte moet er voldaan worden aan het zogenaamde relativiteitsvereiste. Dit vereiste is in artikel 6:163 BW opgenomen en schrijft voor dat geen verplichting tot schadevergoeding bestaat, wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen schade zoals de benadeelde die heeft geleden. De dader is dus alleen aansprakelijk voor de schade, als de norm die is overschreden het doel heeft om het (aangetaste) recht van de benadeelde te beschermen. Kortgezegd moet er dus een relatie bestaan tussen de veroorzaakte schade en het beschermde belang.

Er bestaan echter rechtvaardigingsgronden waardoor, ondanks dat aan alle bovengenoemde criteria kan worden voldaan, de onrechtmatige daad niet kan worden bewezen en er geen aansprakelijkheid gevestigd kan worden. Enkele voorbeelden van zulk soort rechtvaardigingsgronden zijn overmacht, noodweer, het uitvoeren van een wettelijk voorschrift, een bevoegd gegeven ambtelijk bevel of zaakwaarneming. In die gevallen moet helaas toch zelf opgedraaid worden voor de opgelopen schade.

Een ander geval wanneer u toch zelf de schadekosten zult moeten betalen, is wanneer er (gedeeltelijk) sprake is van uw eigen schuld. Artikel 6:101 lid 1 BW schrijft voor dat de vergoedingsplicht in die gevallen gedeeltelijk wordt verminderd of zelfs volledig zal vervallen. De schade wordt in een geval van eigen schuld in beginsel verdeeld naar de evenredigheid met de mate van schuld van partijen. Dit betekent dat als de schade €100 bedraagt en deze schade voor 30% aan uw eigen schuld kan worden toegerekend, u €30 zelf zal moeten betalen en de ander nog slechts aansprakelijk is voor de overige €70.