Op welke wijze en door wie kan een huurovereenkomst worden ontbonden?

Ingevolge artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Zolang nakoming nog mogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas wanneer de schuldenaar in verzuim is (artikel 6:265 lid 2 BW).

In artikel 7:231 lid 1 BW is er ten aanzien van huurovereenkomsten een nadere regeling voor ontbinding door een verhuurder op grond van een tekortkoming van de huurder. Anders dan de algemene regeling voor ontbinding in boek 6, waarbij tevens buitengerechtelijke ontbinding is toegestaan (6:267 lid 1 BW), kan een ontbinding door de verhuurder op grond van artikel 7:231 lid 1 BW – dus op grond van een tekortkoming van de huurder – enkel door de rechter worden uitgesproken. De enige uitzonderingen daarop zijn neergelegd in artikel 7:231 lid 2 BW en artikel 7:210 lid 1 BW. Deze artikelen zien respectievelijk op de situatie waarin een bevel tot sluiting is gegeven (bijvoorbeeld wanneer het gaat om zogenaamde ‘drugspanden’) en om het geval van het algeheel tenietgaan van het verhuurde, waardoor instandhouding van de huurovereenkomst geen zin meer heeft.

In het geval er overigens sprake is van een tekortkoming van de verhuurder kan een huurder de huurovereenkomst wél buitengerechtelijk ontbinden en wel op grond van artikel 6:265 jo 6:267 lid 1 BW. Daarbij valt te denken aan het gedeeltelijk ontbinden van de huurovereenkomst door de huurder met evenredige vermindering van de huurbetalingen (artikel 6:270 BW). Bij een gedeeltelijke ontbinding door de huurder op grond van artikel 7:207 BW (prijsvermindering in verband met een gebrek) is wel weer een gerechtelijke tussenkomst vereist.

In alle gevallen geldt dat de partij wiens tekortkoming tot ontbinding van de huurovereenkomst leidt aangesproken kan worden tot het betalen van een schadevergoeding op grond van artikel 6:74 BW, dan wel artikel 6:208 BW. Het kan daarbij gaan om schade als gevolg van het feit dat geen wederzijdse nakoming, maar ontbinding van de huurovereenkomst plaatsvindt (artikel 6:277 BW), bijvoorbeeld bij de tussentijdse ontbinding van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd.

Hebt u omtrent huurrecht woonruimte/ bedrijfsruimte vragen dan wel behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, bel dan ons centrale telefoonnummer 030 252 35 20. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze huurrecht advocaten aan de telefoon. Een eerste kort telefonisch advies is altijd kosteloos.