Hoge Raad: ‘corona-betekening’ door deurwaarders rechtsgeldig

Al sinds de corona uitbraak adviseert de KBvG (beroepsorganisatie deurwaarders) deurwaarders om bij de betekening van gerechtelijke stukken zoveel mogelijk fysiek contact te voorkomen. In een richtlijn die de KBvG daarna uitvaardigde staat dat als een deurwaarder betekening van een exploot niet verantwoordelijk acht in verband met mogelijk bestemmingsgevaar, de deurwaarder direct een afschrift van het exploot in een gesloten envelop op het woonadres mag achterlaten. Hierbij hoeft de deurwaarder dus niet eerst aan te bellen. De vraag die hier bij kan rijzen is of de betekening van exploten op deze manier wel rechtsgeldig is.

Hoofdregel

Als uitgangspunt bij het betekenen geldt volgens artikel 46 Rv dat het exploot wordt overhandigd aan de persoon voor wie het bestemd is, of een huisgenoot of andere personen die zich aan het woonadres bevindt. Artikel 47 Rv regelt een uitzondering hierop, namelijk dat wanneer deze manier van betekenen ‘feitelijk onmogelijk’ blijkt, de deurwaarder een afschrift van het exploot in een gesloten envelop aan het woonadres van de geadresseerde mag achterlaten.

In de werkwijze van door de KBvG uitgevaardigde richtlijn wordt dus direct overgegaan op betekening volgens artikel 47 Rv. De rechtbank Amsterdam achtte een exploot, betekend conform deze richtlijn, nietig (ECLI:NL:RBAMS:2020:2153). In aanmerking werd genomen ‘dat de door de regering uitgevaardigde maatregelen in verband met het coronavirus op zichzelf niet beletten dat een exploot in persoon of aan een huisgenoot wordt betekend.’ Hierbij gaf de rechtbank wel aan dat onder bijzondere omstandigheden belemmering kan bestaan voor betekening conform artikel 46 Rv. Deze feitelijke omstandigheden zullen dan in het exploot vermeld moeten worden. Hieruit volgt dat de rechtbank Amsterdam de werkwijze uit de richtlijn niet rechtsgeldig acht.

Hoge Raad

Uit een recentelijke uitspraak van de Hoge Raad in een andere zaak blijkt dat de Hoge Raad hier anders over denkt (ECLI:NL:HR:2020:1088). In de betreffende zaak werd namelijk ook door de deurwaarder betekend door direct een afschrift van het exploot op het woonadres van de geadresseerde achter te laten, zonder eerst een poging te doen deze in persoon te overhandigen. De Hoge Raad komt tot de conclusie dat ten aanzien van exploten uitgebracht met ingang van 16 maart 2020 sprake is van een ‘feitelijke onmogelijkheid’ in de zin van artikel 47 lid 1 Rv indien de deurwaarde constateert dat betekening van het exploot volgens artikel 46 Rv niet verantwoord is. Deze onverantwoordelijkheid vloeit voort uit de richtlijn van het RIVM om anderhalve meter afstand te houden en het besmettingsgevaar met COVID-19. De Hoge Raad oordeelt daarbij dat de deurwaarder ermee kan volstaan in het exploot te vermelden dat overhandiging in persoon overeenkomstig artikel 46 Rv wegens het bestemmingsgevaar met COVID-19 feitelijk onmogelijk is.

Kortom de ‘corona-betekening’ door deurwaarders is rechtsgeldig en levert zodoende geen gebrek in het exploot op. De richtlijn van het RIVM en het besmettingsgevaar zorgen voor de feitelijke onmogelijkheid die artikel 47 Rv vereist.