Intrekken ongebruikte omgevingsvergunning

Met enige regelmaat controleren gemeenten (concreter: het college van B en W) hun vergunningenbestand. Als zij dan verleende omgevingsvergunningen voor de activiteit bouw tegenkomen die niet meer worden gebruikt, kunnen zij deze vergunningen intrekken. Ook als al met de bouw is begonnen maar deze is stil komen te vallen kan de vergunning worden ingetrokken.

Deze bevoegdheid is vastgelegd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Hierin staat dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor bouwen kan intrekken als 26 weken geen handelingen zijn verricht waarvoor deze vergunning nodig is. In de vergunning kan een andere termijn worden vermeld. Het maakt hierbij niet uit of al met de bouw is gestart of niet. Als er 26 weken niets wordt gedaan kan de vergunning weer worden ingetrokken.

Voordat het college de vergunning gaat intrekken moeten zij dit voornemen eerst melden bij de vergunninghouder. In de Algemene wet bestuursrecht is namelijk bepaald dat een bestuursorgaan, dus ook het college, een belanghebbende in de gelegenheid moet stellen om haar zienswijzen naar voren te brengen als zij een beschikking neemt waartegen de belanghebbende naar verwachting bedenkingen zal hebben. In deze zienswijzen kan de vergunninghouder aangeven waarom de vergunning niet ingetrokken moet worden.

Het college is echter niet verplicht de ongebruikte omgevingsvergunningen in te trekken. De bepaling in Wet algemene bepalingen omgevingsrecht betreft namelijk een zogeheten “kan”-bepaling. Het college kan de vergunning intrekken, maar hoeft dit niet te doen. Het gevolg van de deze beleidsvrijheid is dat rechter dergelijke besluiten terughoudende toetst. Hij zal enkel toetsen of het gebruik van de intrekkingsbevoegdheid redelijk is. Een meer inhoudelijke beoordeling wordt niet gedaan. Dit betekent echter niet dat het college zich niet hoeft te houden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Dit wil zeggen dat het college de relevante feiten en belangen moet inventariseren, een zorgvuldige belangenafweging moet worden verricht en het besluit deugdelijk moet worden gemotiveerd. Ook de financiële belangen van de vergunninghouder spelen een rol (ABRS 27 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3583).

Er zijn verschillende reden geaccepteerd in de rechtspraak voor het intrekken van de vergunning. Bijvoorbeeld een wijziging van het planologisch regime zoals het bestemmingsplan (ABRS 9 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU3740). Maar ook als de bouw zeer lang is uitgesteld wordt aangenomen dat  het risico van intrekking is aanvaard door de vergunninghouder (ABRS 11 mei 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ4067).

Als een voornemen tot intrekking is verstuurd kunnen er verschillende stappen gezet worden om een intrekking te voorkomen. Het meest effectief is om te beginnen met bouwen en dit te melden aan het college. Indien met de bouw wordt gestart en nog geen 26 weken zijn verstreken bestaat er geen bevoegdheid tot intrekken. Een voorwaarde is wel dat er daadwerkelijke sprake is van bouwactiviteiten. (ABRS 15 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:64). De bestuursrechter heeft geoordeeld dat van bouwen sprake is als constructieve handelingen worden verricht, waarbij een plaatsgebonden constructie van enige omvang wordt opgericht, zoals heien en maken van een fundering. Het enkel opvragen van een offerte is niet voldoende (ABRS 15 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:64).

Als de vergunninghouder niet aannemelijk kan maken dat binnen een korte tijd gebruik gemaakt gaat worden van de vergunning is dit voldoende reden om de vergunning in te trekken (ABRS 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1215). Als stukken hiertoe pas in de beroepsfase worden aangeleverd dan is dat volgens de bestuursrechter te laat en kan de vergunning worden ingetrokken, met alle gevolgen van dien (ABRS 5 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1825).