No-claimkorting en de gemeenschap van goederen

Het Gerechtshof Den Bosch heeft recentelijk een arrest gewezen waarin de verdeling van de ‘no-claimkorting’ tussen gescheiden partners centraal stond. De ex-partners waren in gemeenschap van goederen getrouwd en maakten beide aanspraak op het voordeel dat deze korting biedt. In eerste aanleg werd de man, op wiens naam de verzekering stond, in het gelijk gewezen. De vrouw vond echter dat zij als feitelijk gebruiker moest worden aangemerkt en daarom ook recht had op de korting. In deze blog wordt nader ingegaan op de stellingen van partijen en de overwegingen van het Hof, maar eerst zal worden uitgelegd wat een ‘no-claimkorting’ inhoudt.

De ‘no-claimkorting’ is een korting op de premie die de verzekerde aan zijn autoverzekeraar betaalt, zodra de verzekerde voor een bepaalde periode schadevrij rijdt. Vandaar de naam: indien de verzekerde geen schadeclaims indient, en dus geen aanspraak maakt op zijn autoverzekering, komt hij in aanmerking voor deze korting. De autoverzekeraar ‘beloont’ de verzekerde voor zijn goede rijgedrag door hem een korting te geven. Bovendien bouwt de verzekerde zijn ‘no-claimkorting’ over de jaren op.

In het geschil was een van de vragen of de opbouw van schadevrije jaren (en dus een goede ‘no-claimkorting’) toekwam aan de man, aan de vrouw of zou moeten worden verdeeld nu partijen in gemeenschap van goederen waren getrouwd. Nadat de rechtbank de vrouw in het ongelijk had gesteld, kwam zij hier in hoger beroep tegen op. Primair achtte zij het “redelijk en billijk dat de premiekorting aan haar ten goede komt, nu deze mede een gevolg is van de door haar opgebouwde en in standgehouden schadevrije jaren.” Bovendien was de vrouw mede-verzekeringnemer en heeft de man “niet of nauwelijks gebruik gemaakt van de auto.” Daarom zou de vrouw moeten worden aangemerkt als regelmatige bestuurder. Subsidiair stelde de vrouw dat de premiekorting moest worden verdeeld, nu zij in gemeenschap van goederen waren getrouwd. De man daarentegen verweerde zich en stelde dat “het verzoek niet toewijsbaar is omdat het gaat om een persoonsgeboden voordeel dat niet voor verdeling in aanmerking komt.”

Nu de huwelijksgemeenschap wordt gevormd door goederen en schulden van de echtgenoten (artikel 1:94 BW (oud)), onderzocht het Hof of de ‘no-claimkorting’ kon worden aangemerkt als een vermogensrecht in de zin van artikel 3:6 BW (en dus als een goed in de zin van artikel 3:1 BW). Het Hof oordeelde dat dit niet het geval was omdat “tussen partijen niet in geschil is dat de ‘no-claimkorting’ niet zelfstandig overdraagbaar is (omdat daarvoor de medewerking van de verzekeraar nodig is) en niet los kan worden gezien van de autoverzekering van de man. Het Hof merkt de ‘no-claimkorting’ daarom aan als een persoonlijke korting van de man (in zijn hoedanigheid van verzekeringnemer) op de door de verzekeraar geheven premie.” Daarmee werd het primaire verzoek van de vrouw afgewezen. Omdat hiermee tevens is vast komen te staan dat de ‘no-claimkorting’ niet kan worden aangemerkt als vermogensrecht, kan het daarom ook geen deel uitmaken van de huwelijksgemeenschap en is ook de subsidiaire vordering van de vrouw afgewezen.

Het Gerechtshof Den Bosch blijft in dit arrest aldus dicht bij een wettelijke interpretatie door eerst terug te gaan naar de basis van het wettelijk kader omtrent de gemeenschap van goederen. Een strikte invulling van wat wel en niet in de gemeenschap valt is, mede in het belang van de rechtszekerheid, in dit geval niet meer dan correct.

Het Gerechtshof Den Bosch heeft recentelijk een arrest gewezen waarin de verdeling van de ‘no-claimkorting’ tussen gescheiden partners centraal stond. De ex-partners waren in gemeenschap van goederen getrouwd en maakten beide aanspraak op het voordeel dat deze korting biedt. In eerste aanleg werd de man, op wiens naam de verzekering stond, in het gelijk gewezen. De vrouw vond echter dat zij als feitelijk gebruiker moest worden aangemerkt en daarom ook recht had op de korting. In deze blog wordt nader ingegaan op de stellingen van partijen en de overwegingen van het Hof, maar eerst zal worden uitgelegd wat een ‘no-claimkorting’ inhoudt.

De ‘no-claimkorting’ is een korting op de premie die de verzekerde aan zijn autoverzekeraar betaalt, zodra de verzekerde voor een bepaalde periode schadevrij rijdt. Vandaar de naam: indien de verzekerde geen schadeclaims indient, en dus geen aanspraak maakt op zijn autoverzekering, komt hij in aanmerking voor deze korting. De autoverzekeraar ‘beloont’ de verzekerde voor zijn goede rijgedrag door hem een korting te geven. Bovendien bouwt de verzekerde zijn ‘no-claimkorting’ over de jaren op.

In het geschil was een van de vragen of de opbouw van schadevrije jaren (en dus een goede ‘no-claimkorting’) toekwam aan de man, aan de vrouw of zou moeten worden verdeeld nu partijen in gemeenschap van goederen waren getrouwd. Nadat de rechtbank de vrouw in het ongelijk had gesteld, kwam zij hier in hoger beroep tegen op. Primair achtte zij het “redelijk en billijk dat de premiekorting aan haar ten goede komt, nu deze mede een gevolg is van de door haar opgebouwde en in standgehouden schadevrije jaren.” Bovendien was de vrouw mede-verzekeringnemer en heeft de man “niet of nauwelijks gebruik gemaakt van de auto.” Daarom zou de vrouw moeten worden aangemerkt als regelmatige bestuurder. Subsidiair stelde de vrouw dat de premiekorting moest worden verdeeld, nu zij in gemeenschap van goederen waren getrouwd. De man daarentegen verweerde zich en stelde dat “het verzoek niet toewijsbaar is omdat het gaat om een persoonsgeboden voordeel dat niet voor verdeling in aanmerking komt.”

Nu de huwelijksgemeenschap wordt gevormd door goederen en schulden van de echtgenoten (artikel 1:94 BW (oud)), onderzocht het Hof of de ‘no-claimkorting’ kon worden aangemerkt als een vermogensrecht in de zin van artikel 3:6 BW (en dus als een goed in de zin van artikel 3:1 BW). Het Hof oordeelde dat dit niet het geval was omdat “tussen partijen niet in geschil is dat de ‘no-claimkorting’ niet zelfstandig overdraagbaar is (omdat daarvoor de medewerking van de verzekeraar nodig is) en niet los kan worden gezien van de autoverzekering van de man. Het Hof merkt de ‘no-claimkorting’ daarom aan als een persoonlijke korting van de man (in zijn hoedanigheid van verzekeringnemer) op de door de verzekeraar geheven premie.” Daarmee werd het primaire verzoek van de vrouw afgewezen. Omdat hiermee tevens is vast komen te staan dat de ‘no-claimkorting’ niet kan worden aangemerkt als vermogensrecht, kan het daarom ook geen deel uitmaken van de huwelijksgemeenschap en is ook de subsidiaire vordering van de vrouw afgewezen.

Het Gerechtshof Den Bosch blijft in dit arrest aldus dicht bij een wettelijke interpretatie door eerst terug te gaan naar de basis van het wettelijk kader omtrent de gemeenschap van goederen. Een strikte invulling van wat wel en niet in de gemeenschap valt is, mede in het belang van de rechtszekerheid, in dit geval niet meer dan correct.