Opeisen geldvordering/stuiting verjaring geldvordering  

In de praktijk komt het veelvuldig voor dat partijen aan elkaar geld lenen zonder daarover deugdelijke afspraken, zo ontbreken vaak duidelijke afspraken met betrekking tot de opeisbaarheid van de geldlening en/of over de verschuldigde rente.

Indien veelal na vele jaren geen aanspraak wordt gemaakt op de terugbetaling, stelt de geldnemer (schuldenaar) zich vaak op het standpunt dat de vordering tot terugbetaling is verjaard. Geldgever dient dit te pareren en vraagt zich dan af wat zijn juridische mogelijkheden zijn.

Indien een geldlening voor onbepaalde tijd is aangegaan, is in de wet bepaald (7:129e BW) dat de geldnemer verplicht is de op grond van de overeenkomst verschuldigde geldlening terug te betalen binnen zes weken nadat de geldgever heeft medegedeeld tot opeising over te gaan. In artikel 3:307 lid 2 BW is verder bepaald dat in geval van een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd de verjaringstermijn pas aanvangt na aanvang van de dag volgende op die, waartegen de schuldeiser heeft medegedeeld tot opeising over te gaan. Kortom hieruit volgt dat bij een lening aangegaan voor onbepaalde tijd, geen sprake is van verjaring. Deze verjaringstermijn begint wel te lopen, nadat tot opeising van de geldlening is overgegaan. De verjaringstermijn bedraagt alsdan vijf jaren, zo volgt uit artikel 3:307 lid 1 BW.

Let op: in artikel 3:307 lid 2 BW is wel als vangnet opgenomen, dat ook een overeenkomst voor onbepaalde tijd aangegaan zonder tussentijdse opeising, de bedoelde rechtsvordering tot terugbetaling in ieder geval door verloop van 20 jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waartegen de opeising, zo nodig na opzegging door de schuldeiser, op zijn vroegst mogelijk was. Kortom dergelijke geldleningen verjaren ook uiteindelijk na het verstrijken van 20 jaren na de datum van geldgeving aan de schuldenaar.

Een geldlening voor bepaalde tijd aangegaan, verjaart op grond van artikel 3:307 lid 1 BW wel na verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die, waarop de vordering opeisbaar is geworden. De aanspraak op betaling van deze geldlening voor bepaalde tijd aangegaan, dient derhalve binnen vijf jaren na datum van opeisbaarheid te worden gestuit. De wijze van stuiting is in de wet geregeld in artikel 3:317 BW. Hierin is bepaald dat de stuitingshandeling schriftelijk dient te geschieden, waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt.

Heeft u vragen over geldleningen of over de mogelijkheden van opeising. verjaring van geldleningen en/of over stuiting van rechtsvorderingen, dan kan kosteloos contact worden opgenomen met een ondernemersrecht advocaten van TEAM advocaten