Slaafse nabootsing | TEAM Advocaten

In de zaak die hier wordt weergegeven draait het om zogeheten ‘slaafse nabootsing’ en om ‘oneerlijke concurrentie’.

Door de voorzieningenrechter wordt ten aanzien van de slaafse nabootsing overwogen, dat het nabootsen van een product niet mag, indien men zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid afbreuk te doen op bepaalde punten evengoed een andere weg had kunnen inslaan en men door dit na te laten verwarring sticht. Van verwarringgevaar kan pas sprake zijn als het nagebootste product zich door zijn uiterlijk van andere in de handel zijn modellen onderscheidt, met andere woorden een eigen plaats op de markt heeft. Daarbij geldt dat hoe meer soortgelijke modellen er op de markt zijn hoe geringer de beschermingsomvang op grond van slaafse nabootsing zal zijn. Door slaafse nabootsing handelt men onrechtmatig.

Door de voorzieningenrechter wordt ten aanzien van de oneerlijke concurrentie overwogen, dat indien vaststaat dat geen concurrentiebeding overeengekomen is, teneinde te kunnen oordelen dat gedaagden zich schuldig maken aan oneerlijke concurrentie, er sprake dient te zijn van dusdanig concurrerende werkzaamheden dat deze, ook los van enig concurrentiebeding, onrechtmatig geoordeeld moeten worden jegens eiseressen. Concurrentie tussen een ex-werknemer/-aandeelhouder die niet gebonden is door een concurrentiebeding en zijn voormalig werkgever is op zichzelf niet ongeoorloofd. Van onrechtmatige concurrentie is pas sprake indien de ex-werknemer zich schuldig maakt aan het stelselmatig bewerken en bedienen van de klantenkring van de voormalige werkgever met de bedoeling hen te bewegen de relatie met de voormalige werkgever te verbreken.

Mocht u omtrent slaafse nabootsing en/of oneerlijke concurrentie vragen hebben dan wel behoefte hebben aan direct advies of bijstand (hulp), kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Telefonisch contact gaat snel en u spreekt direct een van onze advocaten. Bel ons nu op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR

Sector civiel recht
CVZ/JB

KG nummer: 119081/KG ZA 10-134
datum: 3 juni 2010

Vonnis van de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding

in de zaak van:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijfsnaam 1],
gevestigd en kantoor houdende te Oss,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijfsnaam 2],
statutair gevestigd te Dirkshorn en kantoor houdende te Bergen (NH),
EISERESSEN IN KORT GEDING,
advocaat mr. X,

tegen:

1. [naam 1],
wonende te Dirkshorn,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijfsnaam 3],
gevestigd en kantoor houdende te Bergen (NH),
GEDAAGDEN IN KORT GEDING,
advocaat mr. Y.

Partijen zullen verder worden genoemd “eiseressen” respectievelijk “gedaagden”.

1. HET VERLOOP VAN HET GEDING

Ter terechtzitting van 17 mei 2010 hebben eiseressen gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.

Gedaagden hebben de vordering bestreden.

Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van eiseressen de originele dagvaarding en van beide zijden pleitnotities, overgelegd en vonnis gevraagd.

De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.

2. DE UITGANGSPUNTEN

2.1 Eiseres sub 1 (hierna ook: [bedrijf 1]) houdt zich blijkens het uittreksel uit het handelsregister bezig met ‘het tekenen, berekenen en construeren van technische en industriële producten, alsmede de ontwikkeling, productie en verkoop en de advisering op dit gebied’. Zij houdt zich onder meer bezig met de ontwikkeling, productie en verkoop van designmeubels.
2.2 Eiseres sub 2 (hierna ook: [bedrijf 2]) houdt zich blijkens het uittreksel uit het handelsregister bezig met ‘import van en agenturenhandel in meubelen, kleding en aanverwante artikelen’. Zij is onder meer de handelsagent voor de meubelen van [bedrijf 1]. [bedrijf 4] is de enig aandeelhouder/bestuurder van [bedrijf 2]. Bestuurder van [bedrijf 4] is [naam 2].
2.3 Gedaagde sub 1 (hierna ook: [naam 1]]) was tot januari 2009 (mede) aandeelhouder van zowel [bedrijf 1] als van [bedrijf 2] via zijn vennootschap Novali Holding B.V. [naam 1]] gaf tot januari 2009 zelf uitvoering aan het agentschap van [bedrijf 2] voor [bedrijf 1].
2.4 Gedaagde sub 2 (hierna ook: [bedrijf 3]) is de besloten vennootschap van de vader van [naam 1]] en [naam 2]. [bedrijf 3] houdt zich blijkens het uittreksel uit het handelsregister (onder meer) bezig met ‘agenturen- en commissiehandel in meubelen en aanverwante artikelen’. [bedrijf 3] was tot juli 2003 aandeelhouder van en handelsagent voor [bedrijf 1]. Hij heeft vervolgens zijn aandelen overgedragen aan zijn kinderen. Met [bedrijf 2] namen zijn kinderen ook het agentuurschap over voor de meubelen van [bedrijf 1].
2.5 In september 2008 heeft [naam 1]] aangegeven niet langer verder te willen met [bedrijf 1] en [bedrijf 2]. In dat kader heeft op 4 december 2008 een aandeelhoudersvergadering plaatsgevonden waarin afspraken zijn gemaakt over de wijze waarop partijen uit elkaar zouden gaan. Hetgeen is besproken, is vastgelegd in de notulen van deze vergadering van 8 december 2008.
2.6 In een e-mailbericht van 8 december 2008 heeft [naam 1]] naar aanleiding van de toegezonden notulen onder meer de volgende opmerkingen gemaakt: “Ik heb inderdaad gezegd dat ik in dezelfde wereld verder ga, waarop de vraag was of ik de huidige collectie zou namaken, waarop ik met het volgende antwoord kwam op het model type senzo (chroom) oud model BREUER die door velen wordt gebracht heb ik gezegd dat het zo zou kunnen zijn dat ik een eigen model zou kunnen maken. Het model bloks is afgeleid van een model van HALOLA ook hier staat de markt vol van. [bedrijf 1] kopiëren zal ik niet doen dat heb ik aangegeven.”
2.7 Op 9 januari 2009 is de uittredingsregeling notarieel vastgelegd. Daarin is onder meer opgenomen dat tussen partijen over en weer geen concurrentiebeding is overeengekomen.
2.8 Sinds zijn uittreding uit [bedrijf 1] en [bedrijf 2] treedt [naam 1]] op als agent voor [bedrijf 3], onder meer bij de verkoop van de in het geding zijnde stoelmodellen.

3. DE VORDERING EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 Eiseressen vorderen dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. [naam 1]] en [bedrijf 3] elk afzonderlijk zal verbieden om middellijk of onmiddellijk actief of passief, direct of indirect producten en/of diensten die concurrerend zijn, althans concurrerend te achten zijn aan de producten en/of diensten van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2], meer in het bijzonder producten en/of diensten die betrekking hebben op meubels, aan klanten van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] aan te bieden, te verkopen of te leveren;
2. [naam 1]] en [bedrijf 3] elk afzonderlijk zal bevelen met onmiddellijke ingang na betekening van het ten deze te wijzen vonnis ieder gebruik, waaronder – maar niet beperkt tot – het (doen) openbaar maken, (doen) verveelvoudigen, (doen) vervaardigen, (doen) invoeren, (doen) uitvoeren, (doen) verkopen, te koop (doen) aanbieden, (doen) verhuren, te huur (doen) aanbieden, (doen) tentoonstellen, leveren, gebruiken of in voorraad hebben van producten die identiek dan wel gelijkend zijn aan de stoelmodellen van [bedrijf 1], waaronder de stoelmodellen ABC, DEF en GHI, te staken en gestaakt te houden;
3. [naam 1]] en [bedrijf 3] ieder afzonderlijk zal bevelen om met onmiddellijke ingang na betekening van het ten deze te wijzen vonnis de verspreiding van enig (al dan niet elektronisch) materiaal, zoals – maar niet beperkt tot – reclamemateriaal, waarin of waarop producten die identiek dan wel gelijkend zijn aan de stoelmodellen van [bedrijf 1], waaronder de stoelmodellen ABC, DEF en GHI, zijn afgebeeld, te staken en gestaakt te houden;
4. [naam 1]] en [bedrijf 3] elk afzonderlijk zal bevelen om binnen 10 werkdagen na betekening van dit vonnis de producten die identiek dan wel gelijkend zijn aan de stoelmodellen van [bedrijf 1], waaronder de stoelmodellen ABC, DEF en GHI, die door [naam 1]] respectievelijk [bedrijf 3] zijn geleverd bij hun afnemers (niet zijnde particulieren) terug te halen door het versturen van een brief aan deze afnemers (niet zijnde particulieren) van de betreffende producten, onder gelijke toezending van een afschrift daarvan aan de advocaat van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] met de volgende inhoud (lettertype Times New Roman, punt 12, zonder toe- en/of bijschriften):
“Bij vonnis van de Voorzieningenrechter te Alkmaar van ……..(datum vonnis) is vastgesteld dat de verhandeling van de/het aan u geleverde stoelmodel(len) ……… (naam geleverd product) onrechtmatig is jegens [bedrijf 1] Meubeldesign B.V. en [bedrijf 2] B.V.
Wij verzoeken u om binnen twee dagen de exemplaren van dit/deze product(en), die nog in uw bezit zijn, aan ons te retourneren. Wij zullen de inkoopprijs en alle eventueel door u met betrekking tot het retourneren te maken kosten vergoeden.”
5. [naam 1]] en [bedrijf 3] elk afzonderlijk zal bevelen om alle door voornoemde afnemers van [naam 1]] en/of [bedrijf 3] geretourneerde en alle (eventueel) bij [naam 1]] en/of [bedrijf 3] voorradige exemplaren van de betreffende producten onder zich te houden en niet (door) te leveren;
6. [naam 1]] en [bedrijf 3] hoofdelijk zal veroordelen om aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] te betalen een onmiddellijk opeisbare dwangsom van [euro] 10.000,– (zegge: tienduizend euro) voor iedere dag of gedeelte van een dag dat, of, zulks ter vrije keuze van [bedrijf 1] en [bedrijf 2], van [euro] 5.000,– (zegge: vijfduizend euro) voor ieder product waarmee, [naam 1]] en/of [bedrijf 3] in gebreke blijft/blijven met de correcte naleving van één of meer van de hiervoor onder 1 tot en met 5 genoemde verboden/geboden;
7. gedaagden hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis en, voor het geval betaling daarvan niet binnen die termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf de termijn voor voldoening.

3.2 Eiseressen leggen hieraan ten grondslag dat [naam 1]] onrechtmatig handelt door een drietal stoelmodellen aan te bieden en te verkopen voor [bedrijf 3], welke stoelmodellen een slaafse nabootsing zijn van stoelmodellen (de ABC, de DEF en de GHI) van [bedrijf 1]. Doordat deze stoelmodellen een kopie zijn van de stoelmodellen van [bedrijf 1] bestaat er verwarringgevaar bij het publiek, welke verwarring nog meer in de hand gewerkt wordt nu Mike en [bedrijf 3] ook opereren onder de naam NN. Ook ontstaat er prijsbederf nu de nagebootste stoelen bewust voor een lagere prijs dan de door [bedrijf 1] gehanteerde prijzen op de markt worden gebracht, aldus eiseressen. Verder hebben eiseressen aangevoerd dat [naam 1]] met het aanbieden van de bewuste stoelen in strijd handelt met de door hem met [bedrijf 1] en [bedrijf 2] gemaakte afspraken op 4 en 8 december 2009. In zoverre is er ook sprake van “wanprestatie”, aldus eiseressen.

3.3 [bedrijf 3] maakt van het onrechtmatig handelen van [naam 1]] misbruik, aangezien hij van de gang van zaken rond de uittreding van [naam 1]] uit [bedrijf 2] (en [bedrijf 1]) op de hoogte is en ook op de hoogte is van de toezeggingen die [naam 1]] daarbij heeft gedaan. Ten onrechte maakt [bedrijf 3] thans gebruik van de door [naam 1]] opgedane kennis en bekendheid met vertrouwelijke informatie uit hoofde van zijn eerdere werkzaamheden als agent voor [bedrijf 1]. Zo is [naam 1]] ermee bekend welke stoelen bij [bedrijf 1] goed verkopen, welke prijzen voor die stoelen door [bedrijf 1] gehanteerd worden en is hij bekend met het klantenbestand van [bedrijf 1]. Bovendien beschikt [bedrijf 3] zelf ook over vertrouwelijke informatie over de bedrijfsvoering bij [bedrijf 1], aangezien hij in het verleden ook als agent van [bedrijf 1] is opgetreden, aldus eiseressen.

3.4 Tot slot stellen eiseressen dat er weliswaar geen concurrentiebeding is overeengekomen tussen [naam 1]] en [bedrijf 2] maar dat er sprake is van het als ex aandeelhouder systematisch beconcurreren van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] door het benaderen van dezelfde leveranciers en dezelfde klanten met (nagenoeg) dezelfde producten, waardoor dit handelen ook zonder concurrentiebeding als in strijd met de postcontractuele redelijkheid en billijkheid onrechtmatig jegens [bedrijf 1] en [bedrijf 2] moet worden beschouwd.

3.5 Gedaagden hebben verweer gevoerd. Zij hebben nadrukkelijk betwist dat er sprake is van slaafse nabootsing. In dat verband hebben zij aangevoerd dat de onderdelen van de bewuste stoelen generiek worden ingekocht bij leveranciers waarna het een ieder vrijstaat de stoelen verder samen te stellen naar zijn eigen wensen. Zij hebben zich op het standpunt gesteld dat de door hen gevoerde stoelmodellen geen exacte kopie zijn van de door [bedrijf 1] gevoerde stoelmodellen. Voorts hebben zij gemotiveerd weersproken dat er op andere wijze sprake is van onrechtmatig handelen door een van hen. Zij hebben er nadrukkelijk op gewezen dat [bedrijf 3] zelf al gedurende vele jaren actief is in de meubelbranche en zelf op die manier al een goede naam opgebouwd heeft. Hij heeft hiermee eigen ervaring en kennis opgebouwd op grond waarvan hij zaken kan doen en heeft daar de kennis van [naam 1]] niet per se voor nodig. Tot slot hebben gedaagden het standpunt ingenomen dat eiseressen niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij enige schade hebben geleden.

4. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING

Ten aanzien van de slaafse nabootsing
4.1 Door eiseressen is gesteld dat gedaagden onrechtmatig handelen jegens hen door de stoelmodellen waar het in deze procedure om gaat slaafs na te bootsen. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het nabootsen van een product niet mag, indien men zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid afbreuk te doen op bepaalde punten evengoed een andere weg had kunnen inslaan en men door dit na te laten verwarring sticht. Van verwarringgevaar kan pas sprake zijn als het nagebootste product zich door zijn uiterlijk van andere in de handel zijn modellen onderscheidt, met andere woorden een eigen plaats op de markt heeft. Daarbij geldt dat hoe meer soortgelijke modellen er op de markt zijn hoe geringer de beschermingsomvang op grond van slaafse nabootsing zal zijn.

4.2 Tussen partijen staat niet ter discussie dat het in de branche gebruikelijk is om de verschillende onderdelen van de onderhavige stoelen zoals de kale frames, de rugleuning en de zitting in te kopen en daarmee zelf een stoel(model) samen te stellen. Ter zitting is voldoende komen vast te staan dat soortgelijke stoelmodellen als waar het in deze procedure om gaat, door verschillende bedrijven op de markt gebracht worden, waarbij het onderscheid telkens uitsluitend wordt gemaakt hetzij door de wijze van stofferen, hetzij door de vorm en/of lengte en/of de hoogte van de rugleuning, de armleuning of de zitting hetzij door de vorm van de stoelpoten. Om te beoordelen of de nabootsing van de stoelen onrechtmatig is, is in de eerste plaats noodzakelijk dat aannemelijk is dat de stoelmodellen van [bedrijf 1] een eigen plaats op de markt innemen en aldus voldoende onderscheidend vermogen bezitten ten opzichte van de andere stoelen die op diezelfde markt worden aangeboden om gevaar voor verwarring te kunnen veroorzaken. Nu ter zitting voldoende aannemelijk is gemaakt dat er nog een aantal andere bedrijven is dat nagenoeg dezelfde stoelmodellen op de markt brengt als waar het in deze zaak om gaat, wordt geoordeeld dat onvoldoende is komen vast te staan dat de stoelmodellen van [bedrijf 1] een zodanig eigen karakter hebben dat gevaar voor verwarring spoedig kan worden aangenomen.

4.3 Aan de hand van de door gedaagden getoonde stoelmodellen, waarbij naast hun eigen model telkens het model van [bedrijf 1] en nog van een derde getoond werd, heeft de voorzieningenrechter het volgende kunnen vaststellen.

4.3.1 Kenmerkend aan de ‘ABC’ van [bedrijf 1] en de ‘Luca’ van [bedrijf 3] (bijlage 1) is dat de basis bestaat uit een achterpootloos chromen buisframe. Tussen partijen staat vast dat dit stoelmodel is gebaseerd op een oud model stoel van BREUER. Ook staat vast dat de kale frames van dit model stoel veelal bij dezelfde leveranciers worden ingekocht en worden aangeleverd met de voorgeboorde bevestigingsgaten voor het bevestigen van rugleuning en zitting. De diversiteit kan bij dit model voornamelijk worden aangebracht door de wijze van stofferen, de vorm, de lengte en de hoogte van de rugleuning en de vorm en lengte van de zitting. Op grond van de bij gelegenheid van de zitting getoonde modellen van deze stoelen heeft de voorzieningenrechter kunnen vaststellen dat het ruggedeelte van de ABC korter is dan het ruggedeelte van de Luca, dat bij de ABC de stiksels zich op een andere plaats bevinden dan bij de Luca, waardoor ze meer prominent aanwezig zijn op de stoel en dat het zitgedeelte van de ABC een meer vierkant aanzien heeft waar de Luca meer afgeronde vormen heeft. Tot slot is vastgesteld dat de steunpootjes, die bij beide modellen onder het frame zijn aangebracht, verschillend zijn. Gelet op deze constateringen wordt geoordeeld dat gedaagden bij het vervaardigen van het door hen op de markt gebrachte stoelmodel voldoende zijn afgeweken van het model van eiseressen op de punten waar dat mogelijk was zonder afbreuk te doen aan de functionaliteit van de stoel. Het stichten van gevaar voor verwarring acht de voorzieningenrechter dan ook, gelet op de geringe beschermingsomvang, niet aannemelijk.

4.3.2 De GHI van [bedrijf 1] en de DEF van [bedrijf 3] (bijlage 2) betreffen in beide gevallen een stoelmodel met een kubusvormig zitgedeelte dat aan de achterzijde (na een kleine inkeping naar beneden over de gehele breedte van de stoel) voor de rugleuning naar boven toe verlengd wordt. De stoelen worden op de markt aangeboden met pootjes of wieltjes eronder, al naar gelang de wens van de klant. De diversiteit bij deze stoel kan voornamelijk bereikt worden door de wijze van stofferen. Bij de GHI is midden over het zitgedeelte in de lengterichting een duidelijke naad zichtbaar, terwijl de naden zich bij de DEF aan de zijkanten van het zitgedeelte bevinden. Bij de GHI is ook aan de zijkanten van de stoel een naad zichtbaar in het midden van het zijvlak van boven naar beneden, terwijl een dergelijke naad zich bij de DEF bevindt op de scheiding tussen het zitgedeelte en het achtergedeelte dat de rugleuning vormt. Bovendien wordt bij de DEF de bovenkant van de rugleuning gevormd door een bredere strook die rondom gestikt is, terwijl de bovenkant van de rugleuning bij de GHI smaller is en in één stuk doorloopt vanuit de rugleuning. Beide modellen hebben tot slot op de achterzijde kruislingse naden, waarbij bij de GHI de dwarsliggende naad hoger is aangebracht op de staande naad dan bij de DEF. Ook voor dit stoelmodel geldt dat, gelet op de geconstateerde verschillen, gedaagden bij het vervaardigen van het door hen op de markt gebrachte stoelmodel voldoende van het model van eiseressen zijn afgeweken op de punten waar dat mogelijk was zonder afbreuk te doen aan de functionaliteit van de stoel. Het stichten van gevaar voor verwarring acht de voorzieningenrechter ook bij deze stoelen, gelet op de geringe beschermingsomvang, niet aannemelijk.

4.3.3 De DEF van [bedrijf 1] en de Riva van [bedrijf 3] (bijlage 3) betreffen opnieuw een model met een kubusvormig zitgedeelte dat bij dit model echter naar achteren toe schuin naar beneden afloopt, zodat het achterste gedeelte uiteindelijk voor het zicht nagenoeg op de vloer rust. Ook bij dit model loopt de rugleuning door over de gehele lengte van de achterkant, langs het zitgedeelte tot de onderkant van de stoel. De overgang tussen het zitgedeelte en de rugleuning wordt gevormd door een inkeping schuin naar achteren. Aan de zijkanten van de stoelen zijn chromen, gebogen buizen als armleuningen bevestigd, welke buizen doorlopen tot op de vloer aan de voorzijde en tevens dienstdoen als voorpoten. De dikte van de buizen is bij beide modellen verschillend en ook de vorm van de chromen buizen is verschillend, nu de kromming niet gelijk is en de voorpoten van de Riva daardoor meer naar achteren gebogen staan. Bij de DEF zijn bovenop de armleuningen nog bakelieten armsteunen bevestigd, welke armsteunen de Riva niet heeft. Tot slot is de lengte van de rugleuning van de DEF langer dan de lengte van de rugleuning van de Riva. Tussen partijen staat vast dat het model van beide stoelen een exacte kopie is van het model ‘Blues’ van de firma De Troef, welk model door verschillende producenten/importeurs reeds enige jaren op de markt wordt aangeboden. Gelet op deze geconstateerde verschillen wordt ook ten aanzien van dit model geoordeeld dat gedaagden, waar mogelijk, voldoende zijn afgeweken van het model van eiseressen en dat van gevaar voor verwarring geen sprake is.

4.4 Uit het vorenstaande volgt dat er geoordeeld wordt dat er geen sprake is van slaafse nabootsing door [naam 1]] en/of [bedrijf 3]. De vorderingen voorzover op deze grondslag ingesteld zullen worden afgewezen. Dat er mogelijk verwarringgevaar bestaat doordat de agent van [bedrijf 1] [bedrijf 2] is, [bedrijf 3] onder zijn eigen naam zaken doet en [naam 1]] als zijn vertegenwoordiger/agent optreedt, maakt deze beoordeling niet anders, maar is een gevolg van de familiebanden die tussen partijen bestaan.

Ten aanzien van de wanprestatie
4.5 Uit het voorgaande volgt dat er door [naam 1]] geen stoelen van [bedrijf 1] zijn nagemaakt. Van het schenden van de gemaakte afspraken van 4 en 8 december 2009 waarin [naam 1]] heeft toegezegd [bedrijf 1] niet te zullen kopieren, is dan ook geen sprake.

Ten aanzien van oneerlijke concurrentie
4.6 Aangezien vaststaat in deze zaak dat tussen [naam 1]] en [bedrijf 2] geen concurrentiebeding overeengekomen is, dient er teneinde te kunnen oordelen dat gedaagden zich schuldig maken aan oneerlijke concurrentie sprake te zijn van dusdanig concurrerende werkzaamheden dat deze, ook los van enig concurrentiebeding, onrechtmatig geoordeeld moeten worden jegens eiseressen. Concurrentie tussen een ex-werknemer/-aandeelhouder die niet gebonden is door een concurrentiebeding en zijn voormalig werkgever is op zichzelf niet ongeoorloofd. Van onrechtmatige concurrentie is pas sprake indien de ex-werknemer zich schuldig maakt aan het stelselmatig bewerken en bedienen van de klantenkring van de voormalige werkgever met de bedoeling hen te bewegen de relatie met de voormalige werkgever te verbreken. Door eiseressen is volstrekt onvoldoende gesteld om aan te nemen dat daarvan sprake is. Dit klemt temeer nu voldoende aannemelijk geworden is dat [bedrijf 3] zelf, naast [bedrijf 1], al gedurende vele jaren een eigen plaats in de meubelbranche heeft en uit dien hoofde beschikt over een eigen klantenkring. Niet is gesteld of gebleken dat [naam 1]] als agent van [bedrijf 3] zich met name richt tot klanten behorend tot de klantenkring van [bedrijf 1] die tot voor kort geen onderdeel uitmaakten van de klantenkring van [bedrijf 3].

Proceskosten
4.7 Eiseressen zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Door gedaagden is gesteld dat een proceskostenveroordeling als bedoeld in 1019h Rv in deze zaak op zijn plaats is. Door eiseressen is hiertegen verweer gevoerd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nu de grondslag van de zaak niet betreft een inbreuk op een recht van intellectuele eigendom, maar de vraag of er sprake is van onrechtmatig handelen, er geen aanleiding bestaat bij de proceskostenveroordeling een ander uitgangspunt te hanteren dan het gebruikelijke liquidatietarief.

5. DE BESLISSING

De voorzieningenrechter:

– weigert de gevorderde voorzieningen;

– veroordeelt eiseressen in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van gedaagden begroot op [euro] 263,– aan verschotten en op [euro] 816,- aan salaris advocaat;

– verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. (bron:www.rechtspraak.nl)