Agentuur (agentuurovereenkomst) | opzegging, beëindiging en klantenvergoeding

In dit bericht wordt ingegaan op de agentuurovereenkomst, de opzegging daarvan en de schadevergoeding en klantenvergoeding. Hebt u na het lezen hiervan verdere vragen dan wel behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd contact opnemen met ons advocatenkantoor. Telefonisch contact gaat snel en u krijgt direct een van onze agentuur advocaten aan de telefoon. Bel ons op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

De agentuurovereenkomst is een overeenkomst waarbij de ene partij, de principaal, aan de andere partij, de handelsagent, opdraagt, en deze zich verbindt, voor een bepaalde of een onbepaalde tijd en tegen beloning bij de totstandkoming van overeenkomsten bemiddeling te verlenen, en deze eventueel op naam en voor rekening van de principaal te sluiten zonder aan deze ondergeschikt te zijn (art. 7:428 lid 1 BW).

Voor de vraag of van een agentuurovereenkomst sprake is, is uitsluitend beslissend de in de wet zelf gegeven definitie en niet wat daaronder in het maatschappelijk leven wordt verstaan. De door partijen gekozen benaming is voor de beoordeling van de juridische figuur van geen belang, zij kan hoogstens een aanwijzing zijn voor de bedoeling van partijen.

Provisie

De handelsagent heeft recht op een (overeengekomen, gebruikelijke dan wel redelijke, zie art. 7:405 lid 2 BW) provisie voor de (voorbereiding van) overeenkomsten die tijdens de duur (of na het einde) van de agentuur overeenkomst zijn tot stand gekomen (zie de in art. 7:431 lid 1 resp. lid 2 BW omschreven gevallen).

De wet kent geen definitie van het begrip provisie. Volgens de toelichting wordt uitgegaan van een ruim begrip ‘provisie’ en omvat dit alle elementen van de beloning die variëren naar gelang van het aantal zaken of diensten of de waarde daarvan, betrokken bij de aangebrachte overeenkomst. Anders gezegd, iedere beloning die afhangt van aantal of waarde van gesloten overeenkomsten wordt vermoed provisie te zijn.

Indien de handelsagent bereid is zijn verplichtingen uit de agentuurovereenkomst na te komen of deze reeds heeft nagekomen, doch de principaal van zijn diensten geen of in aanzienlijk geringere dan als normaal te verwachten mate gebruik heeft gemaakt – zodat geen of minder provisie verschuldigd wordt – heeft de handelsagent in beginsel recht op een beloning (art. 7:435 lid 1 BW).

Bij de bepaling van deze beloning wordt rekening gehouden met het bedrag van de in de voorafgaande tijd verdiende provisie en met alle andere ter zake in acht te nemen factoren, zoals de onkosten die de handelsagent zich door het niet verrichten van werkzaamheden bespaart (art. 7:435 lid 2 BW).

Op de agentuurovereenkomst kan de wet minimumloon en minimum vakantiebijslag van toepassing zijn (artikel 2 lid 2 WMM). Dit is het geval, indien de handelsagent doorgaans voor één opdrachtgever werkt, het verlenen van bemiddeling zijn hoofdberoep en hij zich doorgaans door niet meer dan twee anderen personen laat bijstaan.

Beëindiging / opzegging van de agentuurovereenkomst

Indien de agentuurovereenkomst is aangegaan voor een onbepaalde tijd of voor een bepaalde tijd met recht van tussentijdse opzegging, is ieder der partijen bevoegd haar te doen eindigen met inachtneming van de overeengekomen of wettelijk bepaalde opzeggingstermijn (art. 7:437 leden 2 en 3 BW), met dien verstande dat onder omstandigheden daartoe wel een zogeheten ontslagvergunning is vereist.

Dit vereiste vloeit hieruit voort dat het BBA 1945 ook van toepassing is op de agentuurovereenkomst, tenzij de handelsagent zijn arbeid in de regel voor meer dan twee anderen verricht of hij zich door meer dan twee andere personen, niet zijnde zijn echtgenote of bij hem inwonende bloedverwanten of aanverwanten of pleegkinderen, laat bijstaan of deze arbeid voor hem slecht een bijkomstige werkzaamheid is (artikel 1 sub b 2o BBA). Van belang daarbij is dat in de agentuurovereenkomst een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid valt te lezen.

Schadevergoeding

Beëindiging van de agentuurovereenkomst (opzegging van de agentuurovereenkomst) zonder eerbiediging van haar duur of zonder inachtneming van de geldende opzegtermijn leidt tot schadeplichtigheid, tenzij sprake is van een dringende reden voor beëindiging (art. 7:439 lid 1 BW).

De schadeplichtige partij is aan de wederpartij een som verschuldigd gelijk aan (in beginsel) de beloning (de provisie) over de tijd dat de agentuurovereenkomst bij regelmatige beëindiging had behoren voort te duren (indien de overeenkomst niet voortijdig was beëindigd, maar gewoon was uitgediend tot het einde van de looptijd (art. 7:441 lid 1 BW), of uit de daadwerkelijk door de agent geleden en aangetoonde schade (art. 7:441 lid 3 BW).

Voor de vaststelling van de som som verschuldigd gelijk aan de beloning (de provisie) over de tijd dat de agentuurovereenkomst bij regelmatige beëindiging had behoren voort te duren, wordt rekening gehouden met de in de voorafgaande tijd verdiende provisie en met alle andere ter zake in acht te nemen factoren (art. 7:441 lid 1 BW). Daaronder kunnen worden begrepen de onkosten die de handelsagent zich door het niet verrichten van de werkzaamheden bespaart.

Het recht op een zogeheten klantenvergoeding is vastgelegd in art. 7:442 BW, dat voor zover  van belang luidt als volgt:

1. Ongeacht het recht om schadevergoeding te vorderen, heeft de handelsagent bij het einde van de agentuurovereenkomst recht op een vergoeding, klantenvergoeding, voor zover:
a) hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of de overeenkomsten met de bestaande klanten aanmerkelijk heeft uitgebreid en de overeenkomsten met deze klanten de principaal nog aanzienlijke voordelen opleveren, en
b) de betaling van deze vergoeding billijk is, gelet op alle omstandigheden, in het bijzonder op de verloren provisie uit de overeenkomsten met deze klanten.
2. Het bedrag van de vergoeding is niet hoger is dan dat van de beloning van één jaar, berekend naar het gemiddelde van de laatste vijf jaren of, indien de overeenkomst korter heeft geduurd, naar het gemiddelde van de gehele duur daarvan.”

Het gaat bij “beloning” om een ruim begrip en daarom om de bruto beloning, zonder aftrek van de kosten die de handelsagent daaruit anders had moeten betalen en die hij zich na de opzegging bespaart. Zoals reeds gesteld in het voorgaande, iedere beloning die afhangt van aantal of waarde van gesloten overeenkomsten wordt vermoed provisie te zijn.

Dit kan echter anders zijn wanneer een “aanmerkelijk deel” van de provisie door de handelsagent werd aangewend voor het bestrijden van onkosten. In dat geval kan een toetsing aan redelijkheid en billijkheid mee brengen dat met die omstandigheid rekening wordt gehouden (zie hier boven “de betaling van deze vergoeding billijk is, gelet op alle omstandigheden, in het bijzonder op de verloren provisie uit de overeenkomsten met deze klanten”). Bij de vaststelling wat de omvang is van de door de agent gederfde provisie als gevolg van de opzegging, mag geen rekening mag worden gehouden met vergoedingen die de agent in het verleden heeft ontvangen voor onkosten.

De vergoeding is niet uitsluitend gebaseerd op een berekening van de gederfde provisie. De wijze waarop art. 7:442 BW moet worden toegepast is de volgende.

De vaststelling van de klantenvergoeding verloopt in drie fasen:
– in de eerste fase dienen de voordelen die transacties met door de handelsagent aangebrachte klanten de principaal opleveren, gekwantificeerd te worden (art. 7:442 lid 1, onder a, BW);
– vervolgens moet in de tweede fase beoordeeld worden of reden bestaat het aldus vastgestelde bedrag aan te passen met het oog op de billijkheid, gelet op alle omstandigheden van het geval en met name gelet op de door de handelsagent gederfde provisie; de billijkheid kan zowel een verhoging als een verlaging van het in de eerste fase vastgestelde bedrag meebrengen (art. 7:442 lid 1, onder b, BW);
– ten slotte wordt in de derde fase getoetst of het uit de twee eerdere berekeningsfasen volgende bedrag het in lid 2 van art. 7:442 BW bedoelde maximumbedrag niet te boven gaat.

Aldus moet in dit kader éérst moet worden bepaald welke voordelen de principaal na het eindigen van de agentuurovereenkomst nog geniet uit transacties die door de handelsagent zijn aangebracht.

De wettelijke regeling inzake de agentuurovereenkomst moet worden uitgelegd overeenkomstig haar strekking de handelsagent te beschermen.

Vóór het einde van de agentuurovereenkomst kan niet ten nadele van de handelsagent van deze bepaling worden afgeweken (art. 7:445 lid 2 BW). (bron: www.rechtspraak.nl)