Dwaling – non-conformiteit | Advocaten contractenrecht

Dwaling, non-conformiteit. Autoverkoper (gedaagde) was niet op de hoogte en kon ook niet op de hoogte zijn van de extreme lichaamsbouw van koper (directeur van eiseres) en had dus geen mededelingsplicht. Geen dwaling. Lichaamsbouw is geen onderwerp van gesprek geweest tussen partijen en vormt in die zin geen onderdeel van de overeenkomst, dus ook geen sprake van non-conformiteit. Vorderingen afgewezen.

Heeft u omtrent dwaling / contractenrecht vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze advocaten aan de telefoon. Bel ons nu op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 193007 / HA ZA 09-2140

Vonnis van 16 juni 2010

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] HOLDING B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. X

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOMOBIELBEDRIJF [gedaagde] B.V.,
gevestigd te Rhenoy, gemeente Geldermalsen,
gedaagde,
advocaat mr.Y

Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] B.V. genoemd worden.

1.  De procedure
1.1.  Het verloop van de procedure blijkt uit:
–  het tussenvonnis van 3 maart 2010
–  het proces-verbaal van comparitie van 16 april 2010.

1.2.  Ten slotte is vonnis bepaald.

2.  De feiten
2.1.  [eiseres] heeft ten behoeve van haar directeur, [betrokkene] (hierna: [betrokkene]), op 10 augustus 2006 een BMW 6-serie Coupé 630i (hierna: de BMW) bij [gedaagde] B.V. gekocht, voor een bedrag van € 118.353,48.
Voorafgaand aan de koop heeft [betrokkene] een proefrit gemaakt met de BMW.

2.2.  Nadat [betrokkene] ongeveer 4.000 kilometer met de BMW had gereden kreeg hij last van rugklachten.
In september 2006 heeft [betrokkene] contact opgenomen met [gedaagde] B.V. en is hij door haar doorverwezen naar Savas Seating (hierna: Savas), een leverancier van ergonomische stoelen. [betrokkene] heeft vervolgens contact opgenomen met Savas.

2.3.  [betrokkene] heeft op 12 september 2006 een email gezonden aan [gedaagde] B.V. en – kort gezegd – aangegeven dat de door Savas genoemde mogelijkheden (het vervangen of aanpassen van de stoelen) geen garantie bieden dat de klachten verdwijnen en aan [gedaagde] B.V. gevraagd wat de waarde van de BMW zou zijn indien hij deze zou terugverkopen aan haar, zonder een nieuwe auto te kopen.
Vervolgens is tussen partijen onder meer gesproken over alternatieve auto’s, zoals de BMW 7-serie.

2.4.  Op 15 september 2006 heeft [eiseres] de BMW verkocht aan autobedrijf [X] B.V. voor een bedrag van € 78.748,92 en een Audi Q7 gekocht voor € 118.873,61.

2.5.  Bij de stukken bevindt zich een brief van BMW Group Nederland aan [betrokkene] d.d. 27 september 2006, waarin zij reageert op de email van [betrokkene] van 12 september 2006 en – kort gezegd – aangeeft dat er in dit geval geen sprake is van productfalen, maar van een persoonlijke ervaring van de berijder en dat alle BMW stoelen uitvoerig zijn getest en goed bevonden door de moedermaatschappij in München.

2.6.  Vervolgens is nog enkele malen gecorrespondeerd tussen [betrokkene] en BMW Group Nederland en heeft (de advocaat van) [eiseres] [gedaagde] B.V. op 28 juni 2007 aansprakelijk gesteld voor de schade, bestaande uit het verschil tussen de aanschafprijs van de BMW en de prijs die [X] B.V. daarvoor heeft betaald, te weten € 39.604,56.

2.7.  Op verzoek van [eiseres] is een voorlopig deskundigenbericht uitgevoerd door
de Technische Universiteit Delft. In zijn rapport d.d. 4 februari 2009 schrijft hij, voor zover relevant, het volgende:

“Samenvatting
Op verzoek van de Rechtbank (…) is onderstaande vraag nader onderzocht:
“Bent u van mening dat de heer [betrokkene] in een BMW 6-serie Coupe 630i een (in vergelijking tot andere bestuurders) gebruikelijk en lichamelijk acceptabel zitcomfort heeft?”
(…)
De meetresultaten vergeleken met de ergonomische literatuur geven duidelijk aan dat de heer [eiseres] een uitzonderlijk lange romplengte heeft van 103 cm bij de gegeven lichaamslengte van 194 cm. Het is dan ook onmogelijk voor [eiseres] om een ergonomisch verantwoorde houding aan te nemen in dit voertuig; dat wil zeggen een houding waarbij zijn rug niet op korte termijn overbelast wordt en hij ook nog de verkeerslichten kan zien.
Het antwoord op de vraag van de Rechtbank moet dus met “Neen” beantwoord worden. (…)

Conclusie
(…) De houding die [eiseres] zelf heeft aangenomen is niet verantwoord en hierdoor kunnen klachten zijn ontstaan. Wanneer [eiseres] de zitting in de correcte stand gebruikt zou hebben is de kans op klachten aanzienlijk minder.
Echter wanneer de juiste positie van de zitting gebruikt wordt voldoet de auto niet aan de ergonomische richtlijnen. De ruimte boven het hoofd is dan aanzienlijk minder dan in de literatuur voorgeschreven wordt (5 mm in plaats van 76 mm). Daarnaast blokkeert het plafond in deze houding een deel van het zichtveld waardoor de signalering langs de weg slecht gezien wordt. Tot slot is de ruimte voor de benen sterk beperkt. De ruimte tussen het stuur en de knie is 5 mm.”

3.  Het geschil
3.1.  [eiseres] vordert samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, primair dat de gevolgen van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst worden gewijzigd op grond van art. 6:230 lid 2 juncto 6:228 lid 1 sub b BW, in die zin dat [gedaagde] B.V. ter opheffing van het nadeel wordt veroordeeld tot het betalen van de schade van [eiseres] ter hoogte van
€ 39.604,56, danwel subsidiair dat [gedaagde] B.V. wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag op grond van art. 7:17 lid 2 juncto 6:74 lid 1 BW, danwel meer subsidiair op grond van art. 6:162 BW. Voorts vordert [eiseres] de wettelijke handelsrente over voormeld bedrag vanaf 12 juli 2007 tot de dag der algehele voldoening, buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.158,00 en de kosten van het deskundigenbericht ad € 11.900,00, alsmede veroordeling van [gedaagde] B.V. in de kosten van de procedure en de nakosten.

3.2.  [gedaagde] B.V. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.  De beoordeling
4.1.  [eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat, mede gelet op hetgeen uit het deskundigenbericht naar voren is gekomen, voor iedereen duidelijk is dat [betrokkene] gelet op zijn lengte niet geschikt is voor een BMW van dit type en dat de verkoper van [gedaagde] B.V., de heer [verkoper], dit als ervaren verkoper had moeten onderkennen en aan [betrokkene] had moeten mededelen. In dat verband heeft [eiseres] er nog op gewezen dat de verkopers van [gedaagde] B.V. de afmetingen kennen van de auto’s die zij verkopen en voorts dat zij zich er bewust van dienen te zijn dat de klanten keuzes maken die zijn gebaseerd op emotie en dat zij in dat verband een actieve mededelings- en zorgplicht hebben jegens hun klanten, zeker waar het auto’s van een duurdere klasse betreft. Ook heeft [betrokkene], volgens [eiseres], nog te kennen gegeven dat zitcomfort erg belangrijk voor hem was, gelet op het grote aantal kilometers dat hij jaarlijks rijdt.

4.2.  Volgens [eiseres] is (primair) sprake van dwaling, nu het voor [verkoper] zichtbaar had moeten zijn dat [betrokkene] lang is en geen acceptabel zitcomfort heeft in de BMW en hij hem daarover niet heeft ingelicht, terwijl [eiseres] – als [verkoper] dit wel had gedaan – niet tot aanschaf van de BMW was overgegaan.
Subsidiair heeft [eiseres] aangevoerd dat de BMW niet de eigenschappen bezat die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en dat deze dus niet aan de overeenkomst beantwoorde (non-conformiteit). Nu [verkoper] niet heeft aangegeven dat de BMW ongeschikt was voor [betrokkene] vanwege zijn lengte, mocht [eiseres] immers – naar eigen zeggen – verwachten dat [betrokkene] probleemloos in de BMW zou kunnen rijden. Uit de mededeling van Savas kan volgens [eiseres] worden afgeleid dat het niet mogelijk was om alsnog in deze BMW een gebruikelijk en acceptabel zitcomfort te creëren, terwijl het alternatief dat [gedaagde] B.V. bood (een BMW 7) geen optie was voor [betrokkene], omdat dit model hem niet aanstond. Volgens [eiseres] kon de overeenkomst dan ook niet deugdelijk door [gedaagde] B.V. worden nagekomen, om welke reden zij de BMW uiteindelijk aan een andere dealer heeft verkocht, mede ter beperking van haar schade.
Ten slotte heeft [eiseres] meer subsidiair aangevoerd dat [gedaagde] B.V., door niet (bij monde van [verkoper]) aan te geven dat de BMW ongeschikt was voor [betrokkene] vanwege zijn lengte, niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht, zodat sprake is van onrechtmatig handelen. Als gevolg van één en ander is [gedaagde] B.V., aldus [eiseres], gehouden haar schade ad € 39.604,56 te vergoeden.

4.3.  [gedaagde] B.V. heeft tegen het voorgaande onder meer ingebracht dat zij geen enkele reden had om aan te nemen dat [betrokkene] niet comfortabel in de BMW zou kunnen zitten en dat zij ter zake dus ook geen mededelingsplicht had. Zij heeft er op gewezen dat haar verkopers geen ergonomische achtergrond hebben en dat de desbetref-fende verkoper, [verkoper], ook niet heeft geconstateerd dat [betrokkene] met zijn hoofd het dak van de BMW raakte toen hij daarin een proefrit ging maken. Volgens [gedaagde] B.V. heeft [betrokkene] ook niet specifiek aangegeven dat zitcomfort een belang-rijk punt was. Zij heeft voorts aangevoerd dat de stoelen uitvoerig zijn getest en dat er ook geen klachten van andere klanten bekend zijn over het zitcomfort van dit type BMW.

4.4.  Uit het deskundigenbericht blijkt dat [betrokkene] circa 1.94 meter lang is en dat hij een extreem lang bovenlijf heeft van 1.03 meter. Tijdens de comparitie van partijen heeft [betrokkene] verklaard dat hij vóór het deskundigenrapport niet wist dat hij een extreem lang bovenlijf heeft en dat hij dit ook nooit heeft gemerkt met, bijvoorbeeld, het kopen van kleding. Ook had hij nooit rugklachten. Onder die omstandigheden valt niet in te zien dat [verkoper] wel had moeten opmerken dat de lichaamsverhoudingen van [betrokkene] zodanig waren dat de BMW ongeschikt zou zijn voor hem. Daarbij is tevens van belang dat van [verkoper], als autoverkoper, niet dezelfde ergonomische deskundig-heid mag worden verwacht als van ir. Molenbroek, terwijl het enkele gegeven dat [verkoper] vanwege zijn beroep mogelijk op de hoogte was van de afmetingen van de BMW, zoals [eiseres] heeft gesteld, evenmin betekent dat hij had moeten zien dat de lichaams-verhoudingen van [betrokkene] niet met die afmetingen overeenkwamen. Voorts is van belang dat een lengte van 1.94 meter op zichzelf niet ongewoon is en dat [gedaagde] B.V. onbetwist heeft gesteld dat zij wel vaker auto’s van dit type aan mensen met een dergelijke lengte heeft verkocht zonder klachten te krijgen over het zitcomfort.
Nu bovendien uit het deskundigenbericht niet volgt dat íedere persoon met een lengte van 1.94 meter niet op ergonomisch verantwoorde wijze in deze BMW kan zitten, moet worden geconcludeerd dat de problemen die [betrokkene] heeft ondervonden met de BMW het gevolg zijn van zijn specifieke lichaamsverhoudingen (de extreem lange romp).

4.5.  [eiseres] heeft zich primair beroepen op dwaling. Hiervoor is reeds overwogen dat [verkoper] niet op de hoogte was of kon zijn van de extreem lange romp van [betrokkene], zodat op hem ter zake ook geen mededelingsplicht rustte als bedoeld in art. 6:228 lid 1 sub b BW. Daarbij wordt nog opgemerkt dat [betrokkene] tijdens de comparitie van partijen heeft verklaard dat hij voordat hij een proefrit ging maken de stoel wel heeft versteld in het bijzijn van [verkoper], maar dat dit slechts een korte handeling was en dat hij de stoel niet extreem heeft moeten verstellen om in de BMW te passen en daarmee te kunnen rijden. Ook daaraan had [verkoper] dus niet af kunnen of moeten leiden dat de BMW ongeschikt was voor [betrokkene]. Dat er, volgens [betrokkene], weinig beenruimte was leidt evenmin tot dit oordeel, nu [betrokkene] tevens heeft verklaard dat hij die dag zelf niet heeft gemerkt dat de auto krap was, zodat niet valt in te zien dat [verkoper] – die naast de auto stond – dit wel had moeten opmerken.
[betrokkene] heeft tijdens de comparitie ook verklaard dat hij aan [verkoper] heeft gevraagd of deze auto wel geschikt voor hem was vanwege zijn lengte en dat er volgens [verkoper] geen probleem was. Gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen – namelijk dat [verkoper] er niet van op de hoogte was of kon zijn dat [betrokkene] een extreem lang bovenlijf heeft – valt dat hem niet aan te rekenen. Ook dit leidt derhalve niet tot een geslaagd beroep op dwaling.

4.6.  Subsidiair heeft [eiseres] gesteld dat sprake is van non-conformiteit. Volgens [eiseres] mocht zij verwachten dat [betrokkene] probleemloos in de BMW kon rijden, omdat [verkoper] niet heeft aangegeven dat de BMW ongeschikt was voor hem, vanwege zijn lengte. Ook deze stelling wordt verworpen. [betrokkene] mocht verwachten dat hij een auto kocht die geschikt was voor het normale gebruik daarvan door een persoon met een lengte van 1.94 meter. [betrokkene] mocht echter niet zonder meer verwachten dat de BMW ook geschikt zou zijn voor iemand die – zoals naderhand is gebleken – een uitzonderlijk lange romplengte van 1.03 meter heeft. Deze bijzondere eigenschap is geen onderwerp van gesprek geweest tussen [betrokkene] en [verkoper] en vormt in die zin ook geen onderdeel van de overeenkomst tussen partijen, zodat ter zake ook geen sprake is van non-conformiteit.

4.7.  Gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen omtrent het ontbreken van wetenschap bij [verkoper] over de specifieke lichaamsbouw van [betrokkene], wordt ook de meer subsidiaire stelling van [eiseres], dat [gedaagde] B.V. c.q. [verkoper] niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van haar/hem verwacht had mogen worden door niet aan te geven dat de BMW ongeschikt was voor [betrokkene], verworpen.

4.8.  Bij gebreke aan een geldige grondslag zullen de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van [gedaagde] B.V. begroot op:
– vast recht    EUR  1.160,00
– salaris advocaat    2.682,00 (3,0 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal    EUR   3.842,00

De rechtbank ziet, bij gebreke aan een onderbouwing van de gestelde kosten, geen aanleiding om een hoger bedrag toe te kennen aan [gedaagde] B.V.. Wel wordt één punt aan salaris advocaat toegekend voor het bijwonen van het deskundigenonderzoek.

5.  De beslissing
De rechtbank

5.1.  wijst de vorderingen af,

5.2.  veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] B.V. tot op heden begroot op EUR 3.842,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

5.3.  verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.  (bron: www.rechtspraak.nl)