Nietigheid van een rechtshandeling wegens strijd met de goede zeden

Het in het contractenrecht geldende beginsel van contractsvrijheid vindt krachtens art. 3:40 BW haar begrenzing in de wet, de goede zeden en de openbare orde.

Op grond van het eerste lid van deze bepaling is een rechtshandeling nietig indien zij door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde.

Hierbij gaat het om in een maatschappij als fundamenteel ervaren normen van ongeschreven recht. Deze kunnen in de loop van de tijd veranderen. Bij de goede zeden staat de moraliteit centraal (wat behoort), bij de openbare orde met name de wijze waarop de maatschappij is ingericht. Bij de invulling van de open norm “strijd met de goede zeden” zal de rechter zich laten leiden door objectieve aanknopingspunten, zoals verdrags- en wetsbepalingen, rechterlijke beslissingen, algemene rechtsbeginselen en rechtsovertuigingen. Tussen beide toetsingsgronden wordt wel onderscheiden, maar geen scherp onderscheid gemaakt.

Of een rechtshandeling nietig is op grond van art. 3:40 lid 1 BW dient te worden beoordeeld naar het tijdstip waarop de rechtshandeling wordt verricht. Bij een overeenkomst is dat het tijdstip waarop de overeenkomst wordt aangegaan. Latere gebeurtenissen kunnen in beginsel niet tot gevolg hebben dat aan een in strijd met de goede zeden tot stand gekomen overeenkomst haar onzedelijk karakter wordt ontnomen.

Hierop zijn echter uitzonderingen denkbaar, met name wanneer de maatschappelijke opvattingen wijzigen.

De wetsgeschiedenis vermeldt omtrent de betekenis van de term ‘strekking’ het volgende:
“De strekking ener rechtshandeling wordt bepaald door de ook voor anderen te voorziene gevolgen en kenbare motieven der rechtshandeling. Voor welke anderen die gevolgen en motieven kenbaar moeten zijn, hangt van het karakter der afzonderlijke rechtshandelingen af. Bij een overeenkomst moeten de gevolgen aan beide partijen kenbaar zijn; het motief moet dat van beide partijen zijn of het motief van de ene partij moet om als strekking der overeenkomst te kunnen gelden, tenminste ook de wederpartij duidelijk kenbaar zijn. Zo zal het kopen van een mes om iemand te doden alleen dan een overeenkomst zijn, die wegens haar strekking in strijd met de openbare orde of de goede zeden is te oordelen, wanneer dit motief ook aan de verkoper kenbaar was.”

“(..) de vraag die hier door de rechter moet worden beantwoord, is (…) of hetgeen partijen met die handeling beogen, een inbreuk oplevert op zo fundamentele beginselen van de rechtsorde of van maatschappelijk behoren dat strijd met de openbare orde of goede zeden moet worden aangenomen.”

Wil een onoorbaar motief bij een overeenkomst tot een onzedelijke strekking en mitsdien tot nietigheid van die overeenkomst kunnen leiden, dan moet dit motief derhalve hetzij bij beide partijen voorzitten, hetzij – indien het slechts bij een van partijen voorzit – kenbaar zijn voor de wederpartij.

In de rechtspraak vindt men een grote verscheidenheid van overeenkomsten in strijd met de goede zeden. Daartoe behoort de categorie van overeenkomsten waardoor de rechtmatige belangen van derden op grove wijze worden veronachtzaamd dan wel op onredelijke wijze worden benadeeld. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan opzetcontracten, de afspraak om een deel van een koopprijs voor onroerend goed buiten de akte te houden opdat daarover geen overdrachtsbelasting wordt afgedragen, een koopovereenkomst die is aangegaan met het oogmerk om de rechtmatige rechtsuitoefening van de schuldeisers krachteloos te maken en de rechtshandeling die geen ander doel heeft dan het misleiden van schuldeisers (een schijnhandeling).

Voor nietigheid van een rechtshandeling wegens strijd met de goede zeden op de grond dat deze strekt tot benadeling van schuldeisers, is niet vereist dat ten tijde van het aangaan van de rechtshandeling vaststaat of aannemelijk is dat schuldeisers als gevolg van de rechtshandeling daadwerkelijk (zullen) worden benadeeld. De nietigheid vindt reeds haar grond in een vastgestelde onzedelijke strekking van de rechtshandeling, en (anders dan het geval is bij de rechtsgevolgen van paulianeus of onrechtmatig handelen) niet in de nadelige gevolgen van de rechtshandeling voor anderen. (bron: www.rechtspraak.nl, ECLI:NL:HR:2014:3650 / ECLI:NL:PHR:2014:1809)