Ontbinding van een koopovereenkomst – vergoeding genoten voordeel | Advocaten Utrecht

Deze zaak draait om de ontbinding van een koopovereenkomst. Na ruim twee jaar wordt de koop overeenkomst van een auto ontbonden. Rechtbank oordeelt, dat de Verkoper de koopprijs moet terugbetalen, maar dat verkoper geen recht heeft op een vergoeding voor het gebruik van de auto door koper. Evenmin heeft verkoper aanspraak op een andere geldelijke compensatie voor het feit dat hij een auto moet terugnemen die door gebruik en tijdsverloop minder waard is geworden, terwijl hij wel de volledige koopsom aan koper moet terugbetalen. Geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking van de koper.

De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

Ter comparitie is aan de orde gesteld dat de ongedaanmakingsverbintenis die op [eisers] rust na ontbinding van de overeenkomst , inhoudt dat de KIA wordt teruggeven in de staat waarin deze zich bij de levering bevond. Deze verbintenis kan [eisers] echter niet nakomen, omdat de KIA inmiddels volgens het rapport van Garantex 38.164 km op de teller heeft staan en tweeënhalf jaar oud is.

Artikel 7:10 lid 3 BW bepaalt dat als de koper op goede gronden het recht op ontbinding van de koopovereenkomst van een zaak inroept, deze voor risico van de verkoper blijft. Ingevolge lid 4 van deze bepaling is de achteruitgang van de zaak door toedoen van de koper eveneens voor rekening van de verkoper. Artikel 6:78 BW is van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de koper slechts tot schadevergoeding is gehouden voor zover hij – met inachtneming van de regels van ongerechtvaardigde verrijking – voordeel heeft genoten.

De omstandigheid dat de koper niet in staat is om de ongedaanmakingsverbintenis na te komen doordat de zaak door gebruik in waarde is achteruitgegaan betekent binnen voormelde wettelijke context dat het tekortschieten in de nakoming van de ongedaanmakingsverbintenis de koper niet kan worden toegerekend. Artikel 6:78 BW ziet op die situatie. Uit het bepaalde in artikel 7:10 lid 4 BW volgt dat koper schadeplichtig is indien hij van het ogenblik af dat hij redelijkerwijs rekening moet houden met het feit dat hij de zaak zal moeten teruggeven niet als een zorgvuldig schuldenaar voor het behoud van die zaak heeft gezorgd. Gesteld noch gebleken is dat die situatie zich hier voordoet. De verwijzing door de wetgever naar artikel 6:78 BW betekent voor het onderhavige geval dat [gedaagde] aanspraak heeft op schadevergoeding indien [eisers] in verband met de omstandigheid dat zij niet in staat is om de KIA aan [gedaagde] terug te geven in de staat waarin deze zich bij levering bevond een voordeel heeft genoten, dat [eisers] niet zou hebben gehad indien zij de KIA wel in de oorspronkelijke staat zou hebben kunnen teruggeven, waarbij de aan [gedaagde] toekomende schadevergoeding ten hoogste het bedrag van dit voordeel kan betreffen.

Hebt u omtrent ontbinding van een koopovereenkomst of andersoortige overeenkomst vragen dan wel behoefte aan direct advies of bijstand (hulp), kunt u altijd kosteloos telefonisch contact opnemen met onze advocaten. Dit gaat snel en u krijgt direct een  advocaat aan de telefoon. Onze advocaten zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN

Sector Civiel – Afdeling Handel

zaaknummer / rolnummer: 102593 / HA ZA 09-563

Vonnis van 25 augustus 2010

in de zaak van

1.  de vennootschap onder firma
[eiser sub 1] V.O.F.,
gevestigd te [plaats], [gemeente],
2.  [eiser sub 2],
wonende te [plaats], [gemeente],
3.  [eiseres sub 3],
wonende te [plaats], [gemeente],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. X,

tegen

[gedaagde], handelend onder de naam
FA. AUTOBEDRIJF [naam],
wonende te [plaats], [gemeente],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. Y.

Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.

1.  De procedure
1.1.  Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
–  het tussenvonnis van 24 maart 2010
–  de akte na vonnis van [eisers]
–  de antwoordakte van [gedaagde]
–  de akte uitlating producties van [eisers]
–  de akte van [gedaagde]
–  de akte uitlating producties van [eisers]

1.2.  Ten slotte is vonnis bepaald.

2.  De verdere beoordeling

in conventie

2.1.  Bij voormeld tussenvonnis is in rechtsoverweging 7.10. het volgende overwogen: “Ter comparitie is aan de orde gesteld dat de ongedaanmakingsverbintenis die op [eisers] rust, inhoudt dat de KIA wordt teruggeven in de staat waarin deze zich bij de levering bevond. Deze verbintenis kan [eisers] niet nakomen, omdat de KIA inmiddels volgens het rapport van Garantex 38.164 km op de teller heeft staan en tweeënhalf jaar oud is. Artikel 7:10 lid 3 BW bepaalt dat als de koper op goede gronden het recht op ontbinding van de koopovereenkomst van een zaak inroept, deze voor risico van de verkoper blijft. Ingevolge lid 4 van deze bepaling is de achteruitgang van de zaak door toedoen van de koper eveneens voor rekening van de verkoper. Artikel 6:78 BW is van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de koper slechts tot schadevergoeding is gehouden voor zover hij – met inachtneming van de regels van ongerechtvaardigde verrijking – voordeel heeft genoten. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich over de gevolgen van de toepassing van artikel 6:78 BW bij akte uit te laten.”

2.2.  Ter verduidelijking voegt de rechtbank aan het vorenstaande nog het volgende toe. De omstandigheid dat de koper niet in staat is om de ongedaanmakingsverbintenis na te komen doordat de zaak door gebruik in waarde is achteruitgegaan betekent binnen voormelde wettelijke context dat het tekortschieten in de nakoming van de ongedaanmakingsverbintenis de koper niet kan worden toegerekend. Artikel 6:78 BW ziet op die situatie. Uit het bepaalde in artikel 7:10 lid 4 BW volgt dat koper schadeplichtig is indien hij van het ogenblik af dat hij redelijkerwijs rekening moet houden met het feit dat hij de zaak zal moeten teruggeven niet als een zorgvuldig schuldenaar voor het behoud van die zaak heeft gezorgd. Gesteld noch gebleken is dat die situatie zich hier voordoet. De verwijzing door de wetgever naar artikel 6:78 BW betekent voor het onderhavige geval dat [gedaagde] aanspraak heeft op schadevergoeding indien [eisers] in verband met de omstandigheid dat zij niet in staat is om de KIA aan [gedaagde] terug te geven in de staat waarin deze zich bij levering bevond een voordeel heeft genoten, dat [eisers] niet zou hebben gehad indien zij de KIA wel in de oorspronkelijke staat zou hebben kunnen teruggeven, waarbij de aan [gedaagde] toekomende schadevergoeding ten hoogste het bedrag van dit voordeel kan betreffen.

2.3.  [eisers] heeft in haar akte na voormeld tussenvonnis als uitgangspunt genomen dat zij voordeel heeft gehad van het gebruik van de KIA gedurende één jaar. [eisers] heeft dit voordeel begroot op de gemiddelde afschrijving op een KIA als de onderhavige na een jaar. [eisers] begroot bedoeld “voordeel” op € 4.892,35.

2.4.  [gedaagde] is in dit betoog van [eisers] meegegaan, zij het dat [gedaagde] van mening is dat in deze een afschijvingsperiode van 2 jaar en 7 maanden dient te worden aangehouden. Volgens [gedaagde] heeft de KIA na afloop van die periode nog een restwaarde van € 16.200,–.

2.5.  Beide partijen zijn in hun voortgezet debat -door als maatstaf de gebruikelijke afschrijving te hanteren- kennelijk ervan uitgegaan dat [eisers] vanwege het feit dat de KIA door gebruik en tijdsverloop in waarde is gedaald, schadevergoeding aan [gedaagde] dient te betalen. Een dergelijke gehoudenheid tot schadevergoeding volgt evenwel noch uit de wet, noch uit voormeld tussenvonnis. Voor de duidelijkheid: het is dus niet zo dat het door [gedaagde] gestelde nadeel, bestaande in het feit dat hij na 2 jaar en 7 maanden een auto dient terug te nemen die door gebruik en tijdsverloop minder waard is dan de door [eisers] destijds betaalde koopsom voor [eisers] een voordeel oplevert. Indien dit zou worden aangenomen zou dat betekenen dat de waardevermindering van de KIA in strijd met het bepaalde in artikel 7:10 leden 3 en 4 BW voor rekening van [eisers] zou komen. Die uitkomst strookt derhalve niet met de bedoeling van de wetgever.
De in bedoeld debat bepleite uitkomsten, zijn in deze dan ook niet van belang.

2.6.  Het had dan ook op de weg van [gedaagde] gelegen om gemotiveerd te stellen welk voordeel [eisers] heeft genoten, dat [eisers] niet zou hebben gehad indien zij de KIA wel in de oorspronkelijke staat terug zou hebben kunnen geven.
Het zou achteraf beter zijn geweest indien [gedaagde] als eerste in de gelegenheid zou zijn gesteld om zich uit te laten over hetgeen in het tussenvonnis is overwogen met betrekking tot de gevolgen waartoe artikel 6:78 BW in de visie van [gedaagde] zou moeten leiden, omdat de stelplicht en bewijslast ter zake op [gedaagde] rust. Het komt voor rekening en risico van [gedaagde] dat hij zijn stellingen in deze niet op de juiste wijze heeft geformuleerd.

2.7.  Binnen voormelde wettelijke context is er -anders dan [gedaagde] ter comparitie nog naar voren heeft gebracht- geen deugdelijke grondslag om [eisers] gehouden te achten om aan [gedaagde] een vergoeding te betalen voor het feit dat [eisers] -in de visie van [gedaagde] ruim twee jaar- gebruik heeft kunnen maken van de KIA.
2.8.  Het vorenstaande betekent dat [gedaagde] in het kader van de op hem rustende ongedaanmakingsverbintenis de volledige koopsom ad € 44.461,75 aan [eisers] dient te vergoeden. Nu [gedaagde] eerst bij dit vonnis zal worden veroordeeld om voormeld bedrag aan [eisers] te betalen, is [gedaagde] met betaling daarvan eerst in verzuim indien zij niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan dit onderdeel van haar betalingsverplichting zal hebben voldaan. Ten aanzien van de wettelijke rente zal dan ook als na te melden worden beslist.

2.9.  [eisers] heeft daarnaast bij akte na vonnis gesteld dat doordat [gedaagde] haar geen leenauto wilde aanbieden, zij extra kosten heeft gemaakt voor vervangend vervoer, waarbij zij in plaats van een auto te huren een auto heeft aangeschaft middels een financial lease, waarvan de maandlasten € 866,23 bedragen. De rechtbank gaat aan dit betoog voorbij, nu zij in het tussenvonnis van 23 maart 2010 in rechtsoverweging 7.12. uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist dat de kosten voor vervangend vervoer worden afgewezen. De rechtbank heeft daarmee een eindbeslissing gegeven, waarop in beginsel in deze instantie niet kan worden teruggekomen. Feiten en omstandigheden op grond waarvan op deze regel een uitzondering dient te worden gemaakt zijn gesteld noch gebleken.

2.10.  Met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten heeft [eisers] aanspraak gemaakt op een bedrag van € 1.200,–. De rechtbank heeft in voormeld tussenvonnis in rechtsoverweging 7.12. de buitengerechtelijke kosten toewijsbaar geacht, overeenkomstig het rapport Voor werk II. Dit betekent dat die kosten worden begroot op
2 punten van het in deze toepasselijke liquidatietarief. In deze is tarief IV van toepassing, waarbij ieder punt op € 894,– wordt gewaardeerd. Toepassing van dit tarief zou er op neer komen dat [eisers] ter zake van de buitengerechtelijke kosten meer zou krijgen toegewezen dan zij in dit verband heeft gevorderd. Dat is rechtens niet toegestaan, zodat de rechtbank in zoverre terugkomt op haar eerdere eindbeslissing en in deze een bedrag van € 1.200,– als gevorderd zal toewijzen.

2.11.  Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de volgende beslissing.

2.12.   [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
– dagvaarding  €   72,25
– vast recht  €  1.145,00
– salaris advocaat  €  4.470,00 (5,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal  €   5.687,25

2.13.  Nu [eisers] geen vergoeding van beslagkosten heeft gevorderd, behoeft ter zake niet te worden beslist.

in reconventie

2.14.  In voormeld tussenvonnis zijn reeds eindbeslissingen gegeven, waarin de rechtbank volhardt. Een beslissing over de wettelijke rente is daarbij nog niet gegeven. [eisers] dient wettelijke rente te vergoeden over het voor toewijzing vatbaar gebleken bedrag van € 29,85 tot aan de dag der algehele voldoening. [gedaagde] heeft bij dit onderdeel van de vordering niet aangegeven met ingang van welke datum aanspraak wordt gemaakt op wettelijke rente. De rechtbank zal bij deze stand van zaken de ingangsdatum van de wettelijke rente bepalen op de dag waarop in rechte -door middel van het instellen van een eis in reconventie- aanspraak op betaling is gemaakt.

3.  De beslissing
De rechtbank

in conventie
3.1.  ontbindt de tussen partijen gesloten koopovereenkomst met betrekking tot de KIA Sorento met kenteken [kenteken],

3.2.  veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [eisers] te betalen een bedrag van € 44.461,75 (vierenveertig duizendvierhonderdéénenzestig euro en vijfenzeventig eurocent),

3.3.  veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] de wettelijke rente te vergoeden over het hiervoor onder 3.2. vermelde bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis indien en voor zover betaling binnen die termijn is uitgebleven, tot de dag van volledige betaling,

3.4.  veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] ter zake van expertisekosten te betalen een bedrag van € 476,–, vermeerderd met de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 20 april 2009 tot aan de dag der algehele voldoening,

3.5.  veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] ter zake van buitengerechtelijke incassokosten te betalen een bedrag van € 1.200,–, vermeerderd met de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 20 april 2009 tot aan de dag der algehele voldoening,

3.6.  veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 5.687,25,

3.7.  verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

3.8.  wijst het meer of anders gevorderde af,

in reconventie
3.9.  veroordeelt [eisers] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van
€ 29,85 (negenentwintig euro en vijfentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 24 juni 2009 tot de dag van volledige betaling,

3.10.  veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 384,00,

3.11.  verklaart dit vonnis in reconventie ten aanzien van de veroordeling onder 3.9. uitvoerbaar bij voorraad,

3.12.  wijst het meer of anders gevorderde af.
(bron: www.rechtspraak.nl)