Opzeggen kredietovereenkomst

Indien een kredietverlener gebruik maakt van een overeengekomen bevoegdheid tot beëindiging (opzeggen) van de kredietovereenkomst, dan moet de rechtsgeldigheid daarvan worden beoordeeld aan de hand van de overeenkomst en de maatstaf van art. 6:248 lid 2 BW.

Dat brengt mee dat de beëindiging door de kredietverlener op grond van een dergelijke bevoegdheid niet rechtsgeldig is indien gebruikmaking van die bevoegdheid, gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929).

Daarbij komt betekenis toe aan:
i. de duur van de relatie met de cliënt ten tijde van de opzegging,
ii. het gedrag en de betrouwbaarheid van de cliënt,
iii. of en in welke mate de cliënt toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen en van de waarde van zekerheden, iv. de wijze van besluitvorming van de bank voorafgaande aan de opzegging en de wijze waarop overleg is gevoerd met de cliënt,
v. of en in welke mate de bank de cliënt van tevoren heeft gewaarschuwd, en vi. of de bank door eigen gedragingen verwachtingen heeft gewekt. (bron:www.rechtspraak.nl)