Zorgplicht

Hebt u omtrent de zorgplicht van banken vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een advocaat aan de telefoon. Bel ons op ons centrale telefoonnummer 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Bijzondere zorgplicht

Volgens vaste jurisprudentie rust op financiële dienstverleners, zoals banken en kredietinstellingen, tegenover particulieren een bijzondere zorgplicht die strekt tot bescherming tegen onverantwoorde financiële risico’s. Deze zorgplicht vloeit voort uit de maatschappelijke positie van deze dienstverleners in samenhang met hun professionele deskundigheid. Zij strekt ertoe particulieren te beschermen tegen het gevaar van eigen lichtvaardigheid en gebrek aan inzicht. De zorgplicht beheerst niet alleen de contractuele relatie van de financiële dienstverlener met zijn cliënten, maar ook de precontractuele relatie met potentiële cliënten en de delictuele relatie met bepaalde derden. De inhoud en reikwijdte van deze zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de betrokken rechtsverhouding, het bijzondere risico van het desbetreffende product of de dienst, de eventuele deskundigheid en relevante ervaring van de particuliere cliënt, en diens inkomens- en vermogenspositie.

Jurisprudentie

In dit verband kan bijvoorbeeld worden gewezen op de uitspraak van de Hoge Raad van 8 februari 2013 waar het ging om een beleggingsadviesrelatie (HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600, RvdW 2013/253. De Hoge Raad overwoog dat volgens vaste rechtspraak op de bank als professionele en bij uitstek deskundige dienstverlener een bijzondere zorgplicht rust bij beleggingsadviesrelaties met particuliere beleggers, welke zorgplicht onder meer behelst dat de bank vooraf naar behoren onderzoek moet doen naar de financiële mogelijkheden, deskundigheid en doelstellingen van de cliënt en dat zij hem dient te waarschuwen voor eventuele risico’s die aan een voorgenomen of toegepaste beleggingsvorm zijn verbonden, alsook voor het feit dat een door hem voorgenomen of toegepaste beleggingsstrategie niet past bij zijn financiële mogelijkheden of doelstellingen, zijn risicobereidheid of zijn deskundigheid. Deze plicht strekt – aldus de Hoge Raad – mede ter bescherming van de cliënt tegen het gevaar van een gebrek aan kunde en inzicht of van eigen lichtvaardigheid en geldt bij uitstek als de cliënt handelt in opties. De Hoge Raad verwees daarbij naar eerdere van zijn uitspraken (HR 26 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2686, NJ 1998/660, m.nt. C.J. van Zeben; HR 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7419, NJ 2005/103, m.nt. C.E. du Perron; HR 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815, BH2811 en BH2822, NJ 2012/182-184, m.nt. J.B.M. Vranken; HR 24 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1799, NJ 2011/251, m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai en HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4914, NJ 2012/95).

Optiehandel

Op het terrein van de optiehandel overwoog de Hoge Raad dat een bank die van haar particuliere cliënten opdrachten tot het uitvoeren van optietransacties ontvangt, als professionele en op dit terrein bij uitstek deskundig te achten dienstverlener tot een bijzondere zorgplicht is gehouden, gelet op de zeer grote risico’s die aan dergelijke transacties verbonden kunnen zijn. De strekking van deze zorgplicht dwingt ertoe – aldus de Hoge Raad – aan te nemen dat een bank in beginsel in strijd met die zorgplicht handelt indien zij haar cliënt volgt in diens uitdrukkelijke wens dat, hoewel hij niet voldoet aan de gebruikelijke margeverplichting, uitvoering wordt gegeven aan (een) door hem verstrekte opdracht(en) tot het verkopen (schrijven) van putopties in de hoop dat de beurs wel weer zal aantrekken en zijn verlies beperkt zal blijven.

Effecten lease

Op het terrein van effectenleasegeschillen heeft de Hoge Raad de bijzondere zorgplicht nader invulling gegeven door te overwegen dat hier de bank of beleggingsinstelling als professionele en op dit terrein bij uitstek deskundig te achten dienstverlener, op grond van hetgeen de eisen van redelijkheid en billijkheid naar de aard van de contractuele verhouding tussen een bank en haar particuliere cliënten meebrengen, tot een bijzondere zorgplicht is gehouden gelet op de zeer grote risico’s die aan dergelijke transacties verbonden kunnen zijn. De zorgplicht bij effectenleaseproducten is geconcretiseerd in de plicht uitdrukkelijk en in niet mis te verstane bewoordingen te waarschuwen voor het aan deze transacties verbonden risico (te weten het risico dat aan het einde van de looptijd nog een restschuld zou kunnen resteren omdat de verkoopopbrengst van de effecten ontoereikend zal kunnen blijken om aan de betalingsverplichtingen uit die overeenkomsten te kunnen voldoen) en de verplichting inlichtingen in te winnen omtrent de inkomens- en vermogenspositie van de particuliere afnemer. Daarbij geldt dat schending van deze tweede verplichting eerst tot aansprakelijkheid kan leiden ingeval de ingewonnen inlichtingen de bank tot de slotsom hadden moeten voeren dat de particulier naar redelijke verwachting niet aan zijn betalingsverplichtingen zou kunnen voldoen.

Eigen schuld

In deze arresten is tevens aanvaard dat een deel van de schade als door de afnemer zelf veroorzaakt voor zijn eigen rekening moet blijven op de voet van art. 6:101 BW. Daarbij kan als uitgangspunt worden gehanteerd dat de schade (reeds betaalde rente, aflossingen en eventuele kosten alsmede de restschuld) mede het gevolg is van aan de afnemer toe te rekenen omstandigheden, daarin bestaande dat uit de effectenlease-overeenkomst voldoende duidelijk kenbaar was dat werd belegd met geleend geld, dat de overeenkomst voorzag in een geldlening, dat over die lening rente moest worden betaald en dat het geleende bedrag moest worden terugbetaald, ongeacht de waarde van de effecten op het tijdstip van verkoop daarvan. Daarbij valt ook in aanmerking te nemen dat van de afnemer mag worden verwacht dat hij alvorens de overeenkomst aan te gaan, zich redelijke inspanningen getroost om de effectenlease-overeenkomst te begrijpen. Bij de toepassing van de maatstaf van art. 6:101 BW zullen fouten van de afnemer die uit lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht voortvloeien, in beginsel minder zwaar wegen dan fouten aan de zijde van de aanbieder waardoor deze in de zorgplicht is tekortgeschoten. Aldus de Hoge Raad.

Vermogensbeheer

Op het terrein van vermogensbeheerrelaties, gebaseerd op een met de bank gesloten beheerovereenkomst, geldt dat uit hoofde van die overeenkomst op de bank als een op het punt van vermogensbeheer bij uitstek deskundige instelling, een bijzondere, mede op de eisen van redelijkheid en billijkheid gebaseerde zorgplicht rust, die een waarschuwingsplicht kan inhouden. De vraag of deze waarschuwingsplicht in een concreet geval bestaat, hangt af van alle terzake doende omstandigheden van het geval, waaronder de doelstellingen, de risicobereidheid en de inkomens- en vermogenspositie van de cliënt alsmede de mate van deskundigheid en de relevante ervaring van de cliënt. Onderdeel van deze zorgplicht is ook hier dat de bank voorafgaand aan het beheer naar behoren onderzoek dient te doen naar de financiële mogelijkheden, de deskundigheid en de doelstelling van de cliënt. Deze onderzoeksplicht, die voor zover het gaat om de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de bank voortvloeit uit de op de bank rustende zorgplicht, hangt daarmee samen dat de bank zonder kennis van de doelstellingen en de relevante omstandigheden van zijn cliënt niet in staat is zijn dienstverlening naar behoren af te stemmen op de wensen en behoeften van zijn cliënt.

Strekking van de bijzondere zorgplicht

Uit de strekking van de bijzondere zorgplicht volgt dat zij is beperkt tot particuliere, niet professionele partijen en dat het vooral gaat om gevallen waarin de consument wordt blootgesteld aan financiële risico’s die hij naar verwachting niet of niet volledig zelfstandig kan overzien of waarvan de gevolgen zijn draagkracht mogelijk te boven gaan en om gevallen waarin voor de consument niet eenvoudig te bevatten verplichtingen ontstaan die om andere redenen met zijn belangen op gespannen voet staan, bijvoorbeeld omdat zij strijdig zijn met het doel dat hem voor ogen staat. Voor het aannemen van een bijzondere zorgplicht is niet vereist dat de financiële instelling het betrokken gevaar zelf in het leven heeft geroepen maar wél dat zij dit kent of moet worden geacht dit te kennen. De strekking van de bijzondere zorgplicht brengt voorts mee dat deze eindigt waar de cliënt van de financiële instelling voor hem inzichtelijke risico’s heeft aanvaard, ook als de verwezenlijking van die risico’s hem naderhand reden geeft om dit te betreuren. Onder aanvaarding moet ook worden begrepen het geval waarin de instelling daarop redelijkerwijs mocht vertrouwen.

Verplichting tot waarschuwen

Een verplichting tot waarschuwen bestaat wanneer een bepaald risico of het hierdoor teweeggebrachte gevaar zonder (uitdrukkelijke) waarschuwing voor de consument niet inzichtelijk is, bijvoorbeeld wegens de ingewikkeldheid van de rechtsbetrekking, en de instelling dit behoort te begrijpen, zoals bij voorbeeld bij effectenleaseovereenkomsten. Het gaat daarbij om een bijzonder risico, dat wil zeggen een risico dat duidelijk verschilt van het algemeen bekende, zonder waarschuwing inzichtelijke risico dat beleggen tot vermogensverlies kan leiden door een waardedaling van hetgeen waarin is belegd of doordat hetgeen waarin is belegd niet het beoogde rendement oplevert: daarvoor hoeft niet te worden gewaarschuwd, ook niet als – gedeeltelijk – wordt belegd met geleend geld. Dit laatste verandert het risico als zodanig immers niet. Bij algemeen bekende financiële risico’s spreken de mogelijke gevolgen vanzelf, mag de consument gevoeglijk worden geacht zich daarvan bewust te zijn en ontbreekt de noodzaak tot bescherming. Het risico dat de consument loopt bij een beleggingshypotheek, waarbij een deel van het geleende bedrag wordt belegd in effecten met als doel uit de opbrengst van de beleggingen de hypothecaire geldlening terug te betalen (en soms een deel van de verschuldigde rente te voldoen), is zo’n algemeen bekend risico en behoeft dus geen waarschuwing. In de regel is een effectenhypotheek minder complex dan een effectenleaseproduct. Dit neemt niet weg dat dient te worden beoordeeld of bij het aangaan van de effectenhypotheek in alle redelijkheid de verwachting mocht bestaan dat het beoogde rendement werd behaald.

Toepassingsbereik rechtspraak in effectenleasezaken – kredietovereenkomst

De rechtspraak in de effectenleasezaken kan niet zondermeer worden toegepast bij de invulling van de zorgplicht bij andere, bijvoorbeeld eenvoudige kredietovereenkomsten. Deze kredietovereenkomsten houden in dat een bedrag aan de consument ter beschikking wordt gesteld, dat over het geleende bedrag rente moet worden betaald en dat het geleende bedrag op een later moment door de consument weer moet worden terugbetaald. Deze verplichtingen zijn voor consumenten in beginsel goed te overzien en het risico dat de consument loopt, is beperkt. Bij deze relatief eenvoudige kredietovereenkomsten (waarbij van belang is dat deze niet worden gecombineerd met andere beleggings- of verzekeringsproducten) bestaat in beginsel niet het risico dat de consument meer verschuldigd wordt dan het geleende bedrag en de rente. Voor dergelijke kredietovereenkomsten bestaat dan ook een minder vergaande zorgplicht. Zie HR 19 mei 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1729, NJ 1997/648, waar de Hoge Raad overwoog dat hetgeen in de verhouding tussen een bank en een particuliere aspirant-borg van de bank mag worden verwacht, niet zonder meer van toepassing is in een geval van een kredietfaciliteit teneinde met behulp daarvan te kunnen deelnemen in een onderneming.

Voor kredietgevers wordt bij het aangaan van een kredietovereenkomst een bijzondere zorgplicht aangenomen die onder meer wordt ingevuld door de publiekrechtelijke regels zoals die (thans) zijn neergelegd in de Wft. Ten eerste zal de kredietgever bij het aangaan van de kredietovereenkomst voldoende informatie moeten inwinnen over de (financiële) situatie van de consument. Op basis van de ingewonnen informatie zal moeten worden beoordeeld of het (on)verantwoord is het krediet te verstrekken. Daarnaast moet de kredietgever voldoende informatie verstrekken, zodat de consument in staat is te beoordelen wat het krediet inhoudt en wat de bijbehorende risico’s zijn. Handelen in strijd met het verbod tot overkreditering, zal gelet op de rechtspraak, resulteren in een schending van een zorgplicht ten opzichte van de consument. (bron: www.rechtspraak.nl)