Ontbinding huurovereenkomst – overlast

Moeder uit huis wegens crimineel gedrag zonen?

De zaak die hier aan de orde is draait om het volgende. Een alleenstaande moeder woont in een huurwoning. Haar inmiddels meerderjarige zonen wonen eveneens in die woning. Reeds gedurende enige jaren maken deze zonen zich schuldig aan straatoverlast en straatcriminaliteit in de buurt waarin de woning is gelegen. De verhuurder heeft er uiteindelijk genoeg van en spant een kort geding aan en vordert de ontbinding van de huurovereenkomst met de moeder.

De rechtbank in die zaak overweegt, samengevat, als volgt

Uit de algemene wettelijke bepaling van artikel 7:213 BW vloeit de verplichting voort om zich te onthouden van overlast jegens anderen. Schending van die verplichting is aan te merken als een tekortkoming die de ontbinding van de huurovereenkomst kan rechtvaardigen. Hieronder vallen ook gedragingen van derden die met goedvinden van de huurder het gehuurde gebruiken, dan wel zich met diens goedvinden in het gehuurde bevinden.

Uit vaste rechtspraak blijkt dat in dit soort gevallen gekeken moet worden of de huurder zich, in het licht van de gedragingen van derden, zelf niet als een goed huurder heeft gedragen. Bij de beantwoording van die vraag wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de vraag of er een voldoende verband bestaat tussen die gedragingen en het gebruik van het gehuurde.

De rechtbank oordeelt dat vaststaat dat de zonen jarenlang betrokken zijn geweest bij een ernstige vorm van straatoverlast en straatcriminaliteit in de buurt waarin het gehuurde is gelegen en dat de verhuurder de moeder heeft gesommeerd om ervoor zorg te dragen dat aan het overlastveroorzakende gedrag van haar zonen tot een einde komt.

De verhuurder stelt echter onvoldoende concreet welke redelijkerwijs van de moeder te verlangen en doeltreffend te achten maatregelen de moeder had moeten nemen.

Niet goed valt in te zien welke maatregelen een alleenstaande moeder jegens haar twee inmiddels meerderjarige zonen kan nemen, die tot gevolg hebben dat zij ophouden zich op criminele wijze te gedragen. Bovendien is er een te ver verwijderd verband tussen enerzijds de criminele gedragingen van de zonen van de moeder en het gebruik van het gehuurde.

Kortom, in het licht van de gedragingen van haar zonen kan in dit geval niet gezegd worden dat de moeder zich niet als goed huurder heeft gedragen.

En omdat ingevolge artikel 7:219 BW voor de ontbinding van de huurovereenkomst beslissend is of de huurder zich, in het licht van de gedragingen van derden, zelf niet als een goed huurder heeft gedragen, wordt de vordering door de kantonrechter afgewezen, nu niet gebleken is dat huurder zich niet als goed huurder heeft gedragen. Bron: www.rechtspraak.nl (LJN: BV2185).

Mocht u omtrent het voorgaande vragen hebben kunt u altijd kosteloos contact opnemen met onze advocaten. U kunt ons daarvoor bellen op 030 252 35 20.