Bestuurdersaansprakelijkheid

Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad (onder meer van 6 oktober 1989, NJ 1990, 286) kan een bestuurder van een vennootschap aansprakelijk zijn voor verplichtingen die hij aangaat wanneer hij weet of redelijkerwijs behoort te begrijpen dat de vennootschap die verplichtingen niet zal kunnen nakomen en geen verhaal zal bieden voor ten gevolge van de wanprestatie te lijden schade.  Eiseres heeft haar vorderingen op deze grondslag jegens gedaagde als bestuurder van ABC ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat eiseres haar primaire vordering onvoldoende heeft onderbouwd met feiten, waaruit zou blijken dat gedaagde al bij het verstrekken van de opdracht wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat ABC de facturen van eiseres niet zou kunnen voldoen. Het niet reageren op facturen of sommaties en het verstek laten gaan in een procedure is daarvoor op zichzelf onvoldoende, gelet op het verweer van gedaagde. Gedaagde heeft dit standpunt van eiseres bovendien gemotiveerd bestreden op de comparitie en daar heeft eiseres geen nadere onderbouwing tegenover gesteld. De rechtbank zal de primaire vordering van eiseres dan ook afwijzen.

Heeft u omtrent bestuurdersaansprakelijkheid vragen dan wel behoefte aan direct advies of bijstand (hulp), kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze advocaten aan de telefoon. Wij zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu tegen op 030 252 35 20 of tot 22.00 uur op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 180407 / HA ZA 09-154

Vonnis van 23 december 2009

in de zaak van

de maatschap
[eiseres] ADVOCATEN,
gevestigd te Zoetermeer,
eiseres,
advocaat mr. X,

tegen

[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. Y.

Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.  De procedure
1.1.  Het verloop van de procedure blijkt uit:
–  het tussenvonnis van 10 juni 2009
–  het proces-verbaal van comparitie van 31 augustus 2009
–  de akte houdende inbreng producties van [eiseres] van 30 september 2009.

1.2.  De zaak is na comparitie op de rol van 28 oktober 2009 geplaatst voor het nemen van een antwoordakte door [gedaagde], waarbij hij tevens een nader stuk kon overleggen zoals dat op de comparitie is besproken. [gedaagde] heeft van de gelegenheid om zijn akte te nemen op 28 oktober 2009 geen gebruik gemaakt en heeft evenmin uitstel gevraagd daarvoor. Aan hem is dan ook op die rolzitting akte niet dienen verleend.

1.3.  Ten slotte is vonnis bepaald.

2.  De feiten
2.1.  [eiseres] heeft het bedrijf ABC, waarvan [gedaagde] enig statutair bestuurder was, juridische bijstand verleend. De opdracht tot het verlenen van deze juridische bijstand is door [eiseres] bevestigd in een brief aan ABC van 23 oktober 2006.

2.2.  [eiseres] heeft ABC een voorschotfactuur gezonden. Daarna zijn nog facturen gezonden op 19 december 2006 voor een bedrag van € 4.861,15 en op 4 juni 2007 voor een bedrag van € 1.055,41. Deze facturen zijn door ABC niet betaald.

2.3.  [eiseres] heeft vervolgens, na aanmaning, ABC gedagvaard teneinde betaling van deze facturen te verkrijgen. ABC is door deze rechtbank bij vonnis van 5 september 2007 bij verstek veroordeeld de gevorderde bedragen aan [eiseres] te voldoen. De deurwaarder heeft dit verstekvonnis op 8 oktober 2007 aan ABC betekend, met het bevel het bedrag van € 7.945,10 te voldoen.

2.4.  [gedaagde] heeft namens ABC vervolgens bij brief van 17 oktober 2007 aan [eiseres] voorgesteld om een bedrag van € 3.000,00 te voldoen bij wijze van regeling in der minne. Op 12 maart 2008 is, na onderhandeling, een regeling in der minne bereikt tussen ABC en [eiseres]. De schikking betrof de betaling van een bedrag van € 3.272,50 incl. btw door ABC aan [eiseres].

2.5.  Op 18 maart 2008 is door deze rechtbank het faillissement van ABC uitgesproken. De schikking is door ABC niet uitgevoerd.

2.6.  Ter comparitie heeft [gedaagde] onder meer het volgende verklaard:

‘ABC heeft zijn activiteiten begin 2008 gestaakt. Die activiteiten zijn sinds 2006 afgebouwd, in opdracht van de bank die er geen vertrouwen meer in had. In 2006 liepen er nog gewoon opdrachten en werden rekeningen gewoon nog betaald. Ik bied aan daarvan stukken te overleggen. Vanaf medio 2006 kwamen er geen nieuwe klanten meer bij. (…) Op 12 maart 2008 wist ik van de faillissementsaanvraag. Ik kan mij herinneren dat mr. Z namens mij in die periode heeft onderhandeld over de facturen van [eiseres] en dat nog gesteggeld is over de bedragen. Ik kan mij niet herinneren wanneer mr. Z mij op de hoogte heeft gebracht van de getroffen regeling.’

3.  Het geschil
3.1.  [eiseres] vordert primair samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 7.638,41 vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten van € 768,00 en de wettelijke rente over beide bedragen vanaf de dag der verschuldigdheid tot de dag der algehele voldoening. Subsidiair vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 6.684,56, eveneens vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, zowel primair als subsidiair met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, alsmede de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis.

3.2.  [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] in naam van ABC verplichtingen is aangegaan, terwijl hij wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat ABC niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de als gevolg van de niet nakoming te lijden schade. Zij stelt dat [gedaagde] hiervan een zodanig verwijt treft dat hij jegens [eiseres] aansprakelijk is en de onbetaalde facturen aan haar dient te voldoen.

3.3.  [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.  De beoordeling
4.1.  De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat vaststaat dat [gedaagde] in de periode waarin [eiseres] diensten verleende aan ABC enig statutair bestuurder was van ABC Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad (onder meer van 6 oktober 1989, NJ 1990, 286) kan een bestuurder van een vennootschap aansprakelijk zijn voor verplichtingen die hij aangaat wanneer hij weet of redelijkerwijs behoort te begrijpen dat de vennootschap die verplichtingen niet zal kunnen nakomen en geen verhaal zal bieden voor ten gevolge van de wanprestatie te lijden schade. [eiseres] heeft haar vorderingen op deze grondslag jegens [gedaagde] als bestuurder van ABC ingesteld.

De primaire vordering

4.2.  [eiseres] vordert primair veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de door [eiseres] aan ABC verzonden facturen. [eiseres] heeft haar primaire vordering onderbouwd door te stellen dat [gedaagde] al bij het verstrekken van de opdracht aan [eiseres] wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat ABC niet in staat zou zijn om de daaraan verbonden kosten te voldoen. [eiseres] stelt dat dit blijkt uit het feit dat ABC niet heeft gereageerd op sommaties van [eiseres], dat zij evenmin verweer heeft gevoerd in de procedure bij de rechtbank die heeft geleid tot het verstekvonnis van 5 september 2007 en daarvan ook niet in verzet is gekomen. [gedaagde] betwist dat hij ten tijde van het verstrekken van de opdracht aan [eiseres] wist dan wel redelijkerwijs kon weten dat ABC die facturen niet zou kunnen voldoen. Ter comparitie heeft [gedaagde] dit nader onderbouwd door te verklaren dat ABC in 2006 haar rekeningen nog gewoon betaalde en ook nog opdrachten had lopen. [gedaagde] heeft verder verklaard dat ABC pas begin 2008 haar activiteiten heeft gestaakt.

4.3.  De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] haar primaire vordering onvoldoende heeft onderbouwd met feiten, waaruit zou blijken dat [gedaagde] al bij het verstrekken van de opdracht wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat ABC de facturen van [eiseres] niet zou kunnen voldoen. Het niet reageren op facturen of sommaties en het verstek laten gaan in een procedure is daarvoor op zichzelf onvoldoende, gelet op het verweer van [gedaagde]. [gedaagde] heeft dit standpunt van [eiseres] bovendien gemotiveerd bestreden op de comparitie en daar heeft [eiseres] geen nadere onderbouwing tegenover gesteld. De rechtbank zal de primaire vordering van [eiseres] dan ook afwijzen.

De subsidiaire vordering

4.4.  Subsidiair heeft [eiseres] gesteld dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld omdat hij ten tijde van het overeenkomen van de schikking op 12 maart 2008 wist of behoorde te weten dat ABC deze schikking niet na zou kunnen komen. [eiseres] vordert subsidiair vergoeding van deze schade. [gedaagde] heeft ter comparitie verklaard dat hij op 12 maart 2008 wist dat een faillissementsaanvraag was ingediend. Verder heeft [gedaagde] verklaard dat ABC haar activiteiten begin 2008 had gestaakt. [gedaagde] heeft de stellingen van [eiseres] niet gemotiveerd bestreden. Hij heeft slechts gesteld dat de op 12 maart 2008 tot stand gekomen schikking ‘helaas’ niet meer tot uitvoer heeft kunnen komen en dat deze gang van zaken als ‘betreurenswaardig’ kan worden betiteld, maar dat een ‘onrechtmatig karakter hier evenwel niet in ligt besloten’.

4.5.  De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] ten tijde van het aangaan van de schikking met [eiseres] redelijkerwijs behoorde te weten dat ABC de verplichtingen die uit de schikking voortvloeiden niet meer zou kunnen nakomen. Niet alleen was hij toen op de hoogte van de faillissementsaanvraag, hij wist ook dat ABC alle activiteiten toen had gestaakt. [gedaagde] heeft, ook gelet op zijn verklaringen ter comparitie, de stellingen van [eiseres] onvoldoende gemotiveerd betwist. De subsidiaire vordering zal dan ook aan [eiseres] worden toegewezen, zij het dat het subsidiair gevorderde bedrag niet voor toewijzing in aanmerking komt. Dat bedrag betreft de optelsom van de niet betaalde facturen. Dat is evenwel niet de schade die [eiseres] heeft geleden. De schade bestaat uit de niet nakoming van de getroffen schikking. Aan [eiseres] zal dan ook het bedrag van de bereikte schikking ad € 3.272,50 incl. btw worden toegewezen.

4.6.  [gedaagde] heeft de door [eiseres] gevorderde buitengerechtelijke kosten betwist. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. [eiseres] heeft niet gesteld of voldoende aannemelijk gemaakt dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De gevorderde wettelijke rente is door [gedaagde] niet bestreden, zodat deze wettelijke rente zal worden toegewezen. [eiseres] heeft deze rente gevorderd ‘vanaf de dag der verschuldigdheid’. De rechtbank zal deze rente daarom toewijzen vanaf 12 maart 2008, de datum waarop de schikking tot stand is gekomen.

4.7.  De meer subsidiaire vordering kan onbesproken blijven.

Het subsidiaire verweer van [gedaagde]

4.8.  [gedaagde] voert subsidiair aan, in het geval de rechtbank van oordeel is dat [gedaagde] aansprakelijk is, dat de rechtbank niet bevoegd is om van de vordering kennis te nemen nu dit een begrotingsgeschil zou betreffen als bedoeld in art. 32 Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken. [gedaagde] onderbouwt dit met de stelling dat de door [eiseres] verrichte werkzaamheden buiten de door ABC verstrekte opdracht vielen. De rechtbank stelt allereerst vast dat de betwisting van de facturen door [gedaagde] de omvang van de opdracht betreft en niet de hoogte van de in rekening gebrachte bedragen. Daarmee valt het geschil tussen partijen dan ook niet onder de reikwijdte van art. 32 Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken en is de rechtbank bevoegd hiervan kennis te nemen. Het bedrag dat wordt toegewezen aan [eiseres] betreft voorts niet de betaling van de facturen, maar de getroffen schikking.

4.9.  [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
– dagvaarding    €   72,25
– vast recht      313,00
– salaris advocaat    384,00 (1,0 punt × factor 1,0 × tarief € 384,00)
Totaal    €   769,25

5.  De beslissing
De rechtbank

5.1.  veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 3.272,50 (drieduizend tweehonderd tweeënzeventig euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 12 maart 2008 tot de dag van volledige betaling,

5.2.  veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 769,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

5.3.  verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.4.  wijst het meer of anders gevorderde af.

(bron: www.rechtspraak.nl)

Heeft u omtrent bestuurdersaansprakelijkheid vragen dan wel behoefte aan direct advies of bijstand (hulp), kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze advocaten aan de telefoon. Wij zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu tegen op 030 252 35 20 of tot 22.00 uur op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.