Het Cancun arrest

Het Cancun arrest van de Hoge Raad

In dit blog wordt het arrest van de Hoge Raad van 4 april 2014, oftewel het Cancun arrest, besproken. In dit arrest liet de Hoge Raad zich uit over de informatieplicht die joint venture vennootschappen hebben ten opzichte van hun aandeelhouders. Een joint venture vennootschap is een vennootschap die is ontstaan door voortdurende samenwerking tussen één of meerdere ondernemingen.

Feiten

In dit arrest staat een conflict tussen twee families centraal, die beide de helft van de aandelen hadden van de joint venture Efesyde, die een hotel exploiteert in het Mexicaanse Cancun. De ene aandeelhouder was Holding I, die toebehoort aan een Nederlandse familie en de andere aandeelhouder was Inversiones, die toebehoort aan een Spaanse familie. Er zijn twee overdrachten van aandelen die een rol spelen in het geschil. Bij de eerste overdracht kwamen Inversiones en Holding I overeen dat Efesyde aandelen zou uitgeven aan Inversiones, die Inversiones volstortte door verrekening met een vordering die Inversiones had op Efesyde, vanwege werkzaamheden aan het hotel in Cancun. Dit kwam omdat Banco Sabadell geen additionele financiering wilde verstrekken als de vordering van Inversiones nog op de balans van Efesyde zou staan. Door de emissie kreeg Inversiones een belang van 78% in Efesyde en nam het belang van Holding I af tot 22%. Nadat Banco Sabadell de additionele financiering had geweigerd, wilde Holding I de originele aandelenverhouding herstellen. Inversiones weigerde hieraan mee te werken zonder dat er een betaling plaats vond van de eerdere vordering. De andere overdracht betrof de overdracht van de aandelen van Invernostra, een financier die 7% van de aandelen had verkregen, aan Inversiones. Hierdoor hield Holding I weinig aandelen meer over en was er van het oorspronkelijke uitgangspunt van een gelijke verhouding tussen de aandeelhouders weinig meer over. Holding I stapte naar de Ondernemingskamer om onderzoek te laten doen naar de gang van zaken bij Efesyde.

Ondernemingskamer

De Ondernemingskamer oordeelde dat er op een aantal punten sprake is geweest van wanbeleid. Volgens de Ondernemingskamer is Efesyde te verwijten dat onvoldoende is vastgelegd omtrent de emissie aan Inversiones. Daarmee heeft Efesyde haar continuïteit in gevaar gebracht, omdat het zelf een situatie heeft gecreëerd waarin Efesyde de controle over haar eigen onderneming kon verliezen. De Ondernemingskamer stelde dat vastgelegd had moeten worden wat werd beoogd met de emissie en waarom er voor de emissie was gekozen. Ook hadden er voorwaarden gesteld moeten worden, zoals het maximale belang dat Inversiones kon verwerven en de duur daarvan. Er had moeten worden voorzien wat er zou gebeuren als Banco Sabadell de financiering niet zou verstrekken. Ook oordeelde de Ondernemingskamer dat Inversiones en Invernostra afbreuk gedaan hebben aan de tussen Inversiones en Holding I beoogde aandeelhoudersgelijkheid. Doordat zij de overdracht niet hebben medegedeeld aan Holding I en gelet op de overige omstandigheden van het geval, hebben zij in strijd gehandeld met de redelijkheid en billijkheid.

Hoge Raad

Inversiones stelde zich in cassatie op het standpunt dat het vennootschapsbelang bij joint ventures, zoals dat van Efesyde gelijk is aan het belang van de aandeelhouders. Er was volgens Inversiones daarom geen reden waarom het bestuur gehouden zou zijn om afspraken vast te leggen, omdat alle aandeelhouders hadden ingestemd met de emissie. De Hoge Raad oordeelde anders en stelt zich op het standpunt dat bestuurders zich bij vervulling van hun taak moeten richten naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Wat dat belang inhoudt, hangt af van de omstandigheden van het geval. Daarbij dienen bestuurders op grond van art. 2:8 BW zorgvuldigheid te betrachten met betrekking tot de belangen van al degenen die bij de vennootschap en haar onderneming betrokken zijn. Dit brengt met zich mee dat bestuurders ervoor behoren te zorgen dat de belangen van degenen die bij de vennootschap betrokken zijn niet onnodig of onevenredig worden geschaad. Dat kan met zich meebrengen dat een aandeelhouder verplicht is om de aandeelhouders te informeren over een aanstaande overdracht van aandelen, zoals hier in casu het geval was.

Conclusie

De Hoge Raad oordeelt in dit arrest dat bestuurders in een joint venture constructie de belangen van allen die betrokken zijn bij de onderneming niet onnodig of onevenredig dient te schaden. De zorgvuldigheidsplicht uit art. 2:8 BW brengt met zich mee dat aandeelhouders verplicht kunnen zijn, ondanks het ontbreken van een wettelijke of statutaire verplichting, om de aandeelhouders te informeren over een overdracht van aandelen.