Aansprakelijkheid curator

De vraag of een curator q.q. aansprakelijk is, moet worden beantwoord aan de hand van de (gewone) maatstaven van artikel 6:162 BW (zie HR 19 december 2003, ECLI:NL: HR:2003:AN7817, Curatoren Mobell/Interplan).

Dit betekent dat sprake moet zijn van een onrechtmatige daad die aan de curator kan worden toegerekend. Daarvoor is vereist dat de onrechtmatige daad te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak die krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.

In het arrest van de Hoge Raad van 19 april 1996 (ECLI:NL:HR:1996:ZC2047, Maclou) is overwogen, samengevat weergegeven, dat het voor de aansprakelijkheid van een curator pro se bepalend is of is gehandeld zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht.

Voorts is in het arrest van de Hoge Raad van 16 december 2011 (ECLI:NL:HR:2011: BU4204, Prakke/Gips) overwogen:
“De faillissementscurator kan wegens een onzorgvuldige uitoefening van zijn wettelijke taak tot beheer en vereffening van de boedel persoonlijk aansprakelijk zijn jegens degenen in wier belang hij die taak uitoefent, te weten de (gezamenlijke) schuldeisers, en jegens derden met de belangen van wie hij bij de uitoefening van die taak rekening heeft te houden, zoals de gefailleerde. Voor zover de faillissementscurator bij de uitoefening van zijn taak niet is gebonden aan regels, komt hem in beginsel een ruime mate van vrijheid toe. De curator dient zich te richten naar het belang van de boedel, maar het is in beginsel aan zijn inzicht overgelaten op welke wijze en langs welke weg dat belang het beste kan worden gediend. Hetzelfde geldt voor de wijze waarop hij rekening houdt met andere bij het beheer en de afwikkeling van de boedel betrokken belangen en voor de wijze waarop hij bij dat beheer of die afwikkeling uiteenlopende, soms tegenstrijdige belangen tegen elkaar afweegt. Bij het te gelde maken van het actief van de boedel, waarop de verwijten zien die Gips de Curator in deze zaak maakt, komt de faillissementscurator de hier bedoelde vrijheid toe.
De norm van het Maclou-arrest ziet op genoemde persoonlijke aansprakelijkheid van de curator wegens een onjuiste taakuitoefening in een geval dat de in 3.4.2 bedoelde vrijheid voor hem bestond. Bij de toepassing van deze norm heeft de rechter de vraag te beantwoorden of, uitgaande van bedoelde vrijheid, een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht, in de gegeven omstandigheden in redelijkheid tot de desbetreffende gedragslijn zou hebben kunnen komen. Bij deze toetsing past, zoals uit de norm van het arrest naar haar aard volgt, inderdaad terughoudendheid, zoals de klacht betoogt. Voor persoonlijke aansprakelijkheid is immers vereist dat de curator ook persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt van zijn handelen. Daarvoor is vereist dat hij gehandeld heeft terwijl hij het onjuiste van zijn handelen inzag dan wel redelijkerwijze behoorde in te zien.

Voor wat betreft de aansprakelijkheid van de curator ten opzichte van schuldeisers nog het volgende.
Voorop moet worden gesteld dat een curator ingevolge art. 68 Fw belast is met het beheer en de vereffening van de failliete boedel en dat hij die taak in de eerste plaats ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers verricht, maar ook dat hij heeft acht te slaan op belangen van maatschappelijke aard (HR 24 februari 1995, ECLI:NL:HR: 1995:ZC1643, Sigmacon II en HR 16 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7797, De Bont/Bannenberg q.q.).

Bij het beheer en de afwikkeling van een faillissement moet de curator de rechtmatige aanspraak van de schuldeisers respecteren: de schuldeisers hebben op grond van (het systeem van) de Faillissementswet en art. 3:277 BW recht op een uitkering naar hun rang. Dit geldt ongeacht of de vordering een achtergestelde vordering betreft. (bron:www.rechtspraak.nl)