Bestuurdersaansprakelijkheid – Schadevergoeding

Bestuurdersaansprakelijkheid. In de zaak die hier wordt besproken oordeelt de rechtbank dat sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid wegens het niet afsluiten van en aansprakelijkheidsverzekering. voor evenementenbedrijf dat risicovolle activiteiten aan bezoekers aanbiedt.

De rechtbank oordeelt daartoe – samengevat – als volgt.

Om persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder van een vennootschap voor gedragingen van die vennootschap te kunnen aannemen moet die bestuurder van de gedragingen een persoonlijk verwijt gemaakt kunnen worden. Als al sprake is van een verwijt, dan hangt het van de concrete omstandigheden van het geval af of dat verwijt voldoende ernstig is om hem persoonlijk aansprakelijk te houden. Daarvan is in elk geval sprake als de bestuurder wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat de door hem bewerkstelligde handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt.

Naar het oordeel van de rechtbank mag van een professioneel bedrijf dat haar bezoekers risicovolle activiteiten aanbiedt, die tot (aanzienlijke) letsel- of overlijdensschade kunnen leiden, verwacht worden dat zij zorg draagt voor een deugdelijke aansprakelijkheidsverzekering, zodat langs die lijn in elk geval een voorziening wordt getroffen voor het geval het bedrijf zelf niet zou kunnen voldoen aan haar verplichting tot vergoeding van de schade. Dit is slechts anders indien het bedrijf op een andere wijze een afdoende voorziening heeft getroffen.

Gedaagde heeft in zijn hoedanigheid van enig bestuurder niet zorg gedragen voor een aansprakelijkheidsverzekering. Dit verwijt is ernstig, omdat Gedaagde heeft erkend dat hij welbewust heeft besloten om risicovolle activiteiten voort te zetten, terwijl hij wist dat de onderneming op geen enkele wijze verhaal bood voor eventueel door bezoekers geleden schade waarvoor de onderneming aansprakelijk kan worden gehouden.

Het verweer van Gedaagde dat hij daartoe heeft besloten op basis van juridisch advies, inhoudende dat verzekeraars de aansprakelijkheidsverzekering niet rechtsgeldig konden opzeggen, kan hem niet baten. Los van het feit dat Gedaagde het advies niet heeft overgelegd, doet dit advies immers niets af aan het feit dat hij er terdege rekening mee diende te houden dat dit advies onjuist kon zijn, terwijl die onjuistheid ten opzichte van Eiser voor rekening en risico komt van DE ONDERNEMING en van Gedaagde in zijn hoedanigheid van bestuurder van DE ONDERNEMING.

In het geval het voor DE ONDERNEMING niet mogelijk was om verzekeringsdekking te realiseren, had zij onder de gegeven omstandigheden haar risicovolle activiteiten moeten staken totdat daadwerkelijk verzekeringsdekking kon worden gerealiseerd.

Het voorgaande betekent dat Gedaagde onrechtmatig jegens Eiser heeft gehandeld door de risicovolle activiteiten na beëindiging van de aansprakelijkheidsverzekering voort te zetten, terwijl hij wist dat DE ONDERNEMING op geen enkele wijze verhaal bood voor toekomstige schadevergoedingsverplichtingen jegens bezoekers. De onderhavige vordering van Eiser kwalificeert als een zodanige schadevergoedingsverplichting van DE ONDERNEMING.  Gedaagde is voor de daaruit voortvloeiende schade aansprakelijk.

De ernst van het aan Gedaagde te maken verwijt wordt nog versterkt door de wijze waarop hij zich na het ongeval van Eiser heeft opgesteld. Daaruit volgt dat hij zich uitsluitend heeft laten leiden door zijn eigen belangen en de belangen van de bezoekers van DE ONDERNEMING, in het bijzonder slachtoffer Eiser, zeer ernstig heeft veronachtzaamd. Ondanks dat de comparitiedatum van 24 november 2008 was vastgesteld met inachtneming van de verhinderingen van Gedaagde, heeft deze een week voor de zitting besloten om naar een recreatief tennistoernooi voor senioren te gaan en niet op de comparitie te verschijnen. Ook tijdens de comparitie in de onderhavige procedure heeft Gedaagde zich vooral als slachtoffer gepositioneerd en geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor de gehele gang van zaken.

Contact met advocaten bestuurdersaansprakelijkheid

Hebt u omtrent bestuurdersaansprakelijkheid  en/of schadevergoeding verdere vragen of behoefte hebben aan direct advies of bijstand, kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Telefonisch contact gaat snel en u krijgt direct een van onze advocaten aan de telefoon. Wij zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 372794 / HA ZA 10-2839

Vonnis van 1 juni 2011

in de zaak van

Eiser,
wonende te [woonplaats],Verenigde Staten,
eiser,
advocaat: mr. X,

tegen

Gedaagde,
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat: mr. Y.

Partijen zullen hierna Eiser en Gedaagde genoemd worden.

1.De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de inleidende dagvaarding d.d. 19 juli 2010, met producties;
– de conclusie van antwoord, met producties;
– het tussenvonnis van deze rechtbank van 20 oktober 2010 waarin een comparitie van partijen is gelast;
– de ambtshalve beschikking van 27 december 2010;
– het proces-verbaal van comparitie van partijen, gehouden op 29 maart 2011.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten
2.1. Eiser heeft op 6 mei 2006 het uitgaanscentrum Plaza bezocht. Plaza is een handelsnaam van DE ONDERNEMING, waarvan Gedaagde de directeur en enig bestuurder is. Eiser is tijdens een klim op een klimmuur ten val gekomen doordat het bevestigingskoord van het zogenaamde valvertragend klim- en afdaalapparaat brak. Eiser is bijna acht meter omlaag gevallen en heeft door deze val ernstig en blijvend letsel opgelopen.

2.2. Eiser heeft DE ONDERNEMING op 6 maart 2007 gedagvaard voor de rechtbank ‘s-Gravenhage teneinde zijn schade vergoed te krijgen. In de door Eiser aangespannen procedure is bij tussenvonnis van 5 december 2007 een comparitie van partijen bij de meervoudige kamer van de rechtbank gelast. Bij beschikking van 15 april 2008 is aan partijen medegedeeld dat de comparitie op 24 november 2008 zou plaatsvinden. Daarbij is aangegeven dat deze datum, die toen ruim zeven maanden in de toekomst lag, met inachtneming van de opgegeven verhinderingen van beide partijen, in overleg met alle partijen is bepaald.

2.3. Tijdens de comparitie is Gedaagde niet verschenen. Namens DE ONDERNEMING verscheen op de comparitie de heer [A], de zoon van Gedaagde, bijgestaan door de advocaat van DE ONDERNEMING, mr. M. de Boorder. In het proces-verbaal dat van de comparitie is gemaakt staat onder het kopje wie er zijn verschenen:

“- namens DE ONDERNEMING, [A] (bestuurder), vergezeld van de advocaat voornoemd.”

2.4. Tijdens de comparitie hebben partijen een schikking bereikt, die is neergelegd in het proces-verbaal van de zitting. De schikking hield in dat DE ONDERNEMING aan Eiser een bedrag van € 60.000,– ten titel van schadevergoeding zou betalen tegen finale kwijting. De betaling diende plaats te vinden vóór 1 februari 2009. De vaststellingsovereenkomst is door de heer [A] “namens DE ONDERNEMING” ondertekend. Het proces-verbaal is voor grosse uitgegeven op 25 november 2008.

2.5. DE ONDERNEMING is niet overgegaan tot betaling van het schikkingsbedrag en Eiser heeft tevergeefs getracht om de vordering op vermogensbestanddelen van DE ONDERNEMING te verhalen. DE ONDERNEMING bood geen verhaalsmogelijkheden. DE ONDERNEMING heeft in 2003 alle roerende en onroerende zaken die aan haar in eigendom toebehoorden overgedragen aan Event Plaza Beheer B.V. Eind 2008 heeft DE ONDERNEMING haar activiteiten volledig gestaakt.

2.6. In 1983 is, onder meer ten behoeve van de klimmuur een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven afgesloten. Deze aansprakelijkheidsverzekering had als ingangsdatum 30 maart 1983 en onder deze verzekering was een bedrag van € 1.250.000,– per gebeurtenis verzekerd. De verzekeraars hebben deze aansprakelijkheidsverzekering tussentijds beëindigd per 1 januari 2005. Op het moment van beëindiging was de einddatum van de verzekering 1 januari 2013.

2.7. Eiser heeft Gedaagde bij brief van 19 januari 2010 op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade wegens het uitblijven van betaling door DE ONDERNEMING. Gedaagde heeft naar aanleiding van die brief niet gereageerd.

2.8. Eiser heeft na daartoe verkregen verlof ten laste van Gedaagde beslag gelegd d.d. 15 juli 2010 onder de Coöperatieve Rabobank Westland U.A., d.d. 16 juli 2010 op een personenauto en d.d. 22 juli 2010 op een drietal registergoederen.

2.9. De advocaat van DE ONDERNEMING heeft bij brief van 14 september 2010 aan de advocaat van Eiser de nietigheid van de tijdens de comparitie van 24 november 2009 tot stand gekomen regeling ingeroepen.

3.Het geschil
3.1. Eiser vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – samengevat – veroordeling van Gedaagde tot betaling van € 61.788,–, vermeerderd met de wettelijke rente en veroordeling van Gedaagde in de proceskosten.

3.2. Eiser legt aan zijn vordering ten grondslag dat Gedaagde jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld doordat hij, Gedaagde, als bestuurder van DE ONDERNEMING een vaststellingsovereenkomst is aangegaan terwijl hij wist, althans redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat DE ONDERNEMING haar contractuele verplichtingen niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden voor de uit wanprestatie voortvloeiende schade dan wel heeft bewerkstelligd/toegelaten dat DE ONDERNEMING haar contractuele verplichtingen niet is nagekomen, waaronder haar verplichting om voldoende financiële waarborgen voor calamiteiten en ongevallen te realiseren. Volgens Eiser kan Gedaagde in dezen een voldoende ernstig verwijt gemaakt worden.

3.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling
4.1. Eiser stelt zich op het standpunt dat Gedaagde onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en dat hij persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden voor het feit dat DE ONDERNEMING niet tot betaling van de € 60.000,– is overgegaan.

4.2. Om persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder van een vennootschap voor gedragingen van die vennootschap te kunnen aannemen moet die bestuurder van de gedragingen een persoonlijk verwijt gemaakt kunnen worden. Als al sprake is van een verwijt, dan hangt het van de concrete omstandigheden van het geval af of dat verwijt voldoende ernstig is om hem persoonlijk aansprakelijk te houden. Daarvan is in elk geval sprake als de bestuurder wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat de door hem bewerkstelligde handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt.

4.3. Naar het oordeel van de rechtbank mag van een professioneel bedrijf dat haar bezoekers risicovolle activiteiten aanbiedt, die tot (aanzienlijke) letsel- of overlijdensschade kunnen leiden, verwacht worden dat zij zorg draagt voor een deugdelijke aansprakelijkheidsverzekering, zodat langs die lijn in elk geval een voorziening wordt getroffen voor het geval het bedrijf zelf niet zou kunnen voldoen aan haar verplichting tot vergoeding van de schade. Dit is slechts anders indien het bedrijf op een andere wijze een afdoende voorziening heeft getroffen.

4.4. DE ONDERNEMING heeft een aansprakelijkheidsverzekering gehad voor een verzekerd bedrag van € 1.250.000,– per gebeurtenis, totdat die verzekering met ingang van 1 januari 2005 is beëindigd. DE ONDERNEMING is schriftelijk van die beëindiging op de hoogte gesteld. Gedaagde was daar destijds mee bekend, getuige het feit dat hij de verzekeraars in verband met die beëindiging aansprakelijk heeft gesteld.

4.5. Bovendien heeft Gedaagde, onder verwijzing naar door hem overgelegde brieven van Ernst & Young, erkend dat DE ONDERNEMING al sinds 2000/2001 geen materiële activa van enige betekenis in eigendom had en dat zij evenmin over liquide middelen in de vorm van banktegoeden beschikte. Gedaagde wist derhalve dat DE ONDERNEMING, bij het ontbreken van een aansprakelijkheidsverzekering, zelf evenmin verhaal bood voor eventuele schadevergoedingsverplichtingen van bezoekers van de klimhal.

4.6. Gedaagde heeft in zijn hoedanigheid van enig bestuurder met ingang van 1 januari 2005 niet zorg gedragen voor een aansprakelijkheidsverzekering. Dit verwijt is ernstig, omdat Gedaagde heeft erkend dat hij welbewust heeft besloten om de risicovolle activiteiten in de klimhal voort te zetten, terwijl hij wist dat DE ONDERNEMING op geen enkele wijze verhaal bood voor eventueel door bezoekers geleden schade waarvoor DE ONDERNEMING aansprakelijk kan worden gehouden. Het verweer van Gedaagde dat hij daartoe heeft besloten op basis van juridisch advies, inhoudende dat verzekeraars de aansprakelijkheidsverzekering niet rechtsgeldig met ingang van 1 januari 2005 konden opzeggen, kan hem niet baten. Los van het feit dat Gedaagde het advies niet heeft overgelegd, doet dit advies immers niets af aan het feit dat hij er terdege rekening mee diende te houden dat dit advies onjuist kon zijn, terwijl die onjuistheid ten opzichte van Eiser voor rekening en risico komt van DE ONDERNEMING en van Gedaagde in zijn hoedanigheid van bestuurder van DE ONDERNEMING.

4.7. Gedaagde heeft nog betoogd dat sprake is geweest van een collectieve opzegging waarbij een groot aantal bedrijven uit de evenementenbranche niet langer verzekerd waren. Uit dit verweer volgt dat er in ieder geval bedrijven zijn geweest waarbij de verzekering niet is beëindigd, zodat het voor bedrijven uit de evenementenbranche ook na 1 januari 2005 in principe mogelijk bleef om verzekeringsdekking te realiseren. Van een algehele onmogelijkheid om verzekeringsdekking te realiseren is derhalve geen sprake. Voor zover het – zoals Gedaagde lijkt te betogen – voor DE ONDERNEMING op enig moment niet mogelijk is geweest om daadwerkelijk verzekeringsdekking te realiseren, geldt het volgende. Gezien de ernst van de schade die de door DE ONDERNEMING aangeboden risicovolle activiteiten tot gevolg kunnen hebben voor bezoekers, dienen vanwege het volledig ontbreken van verhaalsmogelijkheden de belangen van die bezoekers te prevaleren boven de (financiële) belangen van DE ONDERNEMING bij het kunnen aanbieden van die risicovolle activiteiten. In het geval het voor DE ONDERNEMING niet mogelijk was om verzekeringsdekking te realiseren, had zij onder de gegeven omstandigheden haar risicovolle activiteiten moeten staken totdat daadwerkelijk verzekeringsdekking kon worden gerealiseerd.

4.8. Het voorgaande betekent dat Gedaagde onrechtmatig jegens Eiser heeft gehandeld door de risicovolle activiteiten in de klimhal na beëindiging van de aansprakelijkheidsverzekering voort te zetten, terwijl hij wist dat DE ONDERNEMING op geen enkele wijze verhaal bood voor toekomstige schadevergoedingsverplichtingen jegens bezoekers. De onderhavige vordering van Eiser kwalificeert als een zodanige schadevergoedingsverplichting van DE ONDERNEMING. Gedaagde is voor de daaruit voortvloeiende schade aansprakelijk.

4.9. De ernst van het aan Gedaagde te maken verwijt wordt nog versterkt door de wijze waarop hij zich na het ongeval van Eiser heeft opgesteld. Daaruit volgt dat hij zich uitsluitend heeft laten leiden door zijn eigen belangen en de belangen van de bezoekers van DE ONDERNEMING, in het bijzonder slachtoffer Eiser, zeer ernstig heeft veronachtzaamd. Ondanks dat de comparitiedatum van 24 november 2008 was vastgesteld met inachtneming van de verhinderingen van Gedaagde, heeft deze een week voor de zitting besloten om naar een recreatief tennistoernooi voor senioren te gaan en niet op de comparitie te verschijnen. Ook tijdens de comparitie in de onderhavige procedure heeft Gedaagde zich vooral als slachtoffer gepositioneerd en geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor de gehele gang van zaken.

4.10. Gedaagde betwist voorts het causaal verband tussen het niet verzekerd zijn van DE ONDERNEMING en de door Eiser geleden schade, maar die betwisting is onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij zal gaan. Ook heeft Gedaagde betoogd dat Eiser geen schade heeft geleden omdat ook wanneer de procedure tussen Eiser en DE ONDERNEMING niet zou zijn geschikt en zou zijn uitgeprocedeerd, Eiser evenmin verhaal had gehad voor zijn bij vonnis toegewezen schade. Dit betoog doet aan de aansprakelijkheid van Gedaagde jegens Eiser echter niets af. Immers, ook indien geen regeling met DE ONDERNEMING tot stand was gekomen en die procedure zou zijn uitgeprocedeerd, blijft het ernstige verwijt van Gedaagde, zoals verwoord onder 4.6, bestaan en blijft Gedaagde als bestuurder jegens Eiser aansprakelijk voor het feit dat DE ONDERNEMING geen verhaald biedt voor de door Eiser geleden schade.

4.11. Vervolgens dient de vraag zich aan voor welk bedrag Gedaagde jegens Eiser aansprakelijk kan worden gehouden. Eiser vordert van Gedaagde een bedrag van € 60.000,–, zijnde het bedrag waarvoor hij met DE ONDERNEMING een regeling heeft getroffen op de comparitie van 24 november 2009. Gedaagde heeft de rechtsgeldigheid van die regeling echter betwist. In verband daarmee overweegt de rechtbank als volgt.

4.12. Gedaagde is zelfstandig en dus los van DE ONDERNEMING aansprakelijk voor de schade die Eiser heeft geleden doordat Gedaagde als bestuurder van DE ONDERNEMING geen aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten, ten gevolge waarvan DE ONDERNEMING haar schadevergoedingsverplichting jegens Eiser niet is nagekomen. De hoogte van de van Gedaagde te vorderen schade wordt daarmee bepaald door het bedrag dat onder een aansprakelijkheidsverzekering zou zijn uitgekeerd. Eiser is in verband met zijn vordering jegens Gedaagde daarom niet gebonden aan een eventuele regeling die hij met DE ONDERNEMING heeft getroffen en om die reden kan de vraag of die regeling rechtsgeldig tot stand is gekomen in het midden blijven.

4.13. Ter comparitie heeft Eiser onbestreden gesteld dat de door hem geleden schade is begroot op € 160.000,– en dat in de procedure tegen DE ONDERNEMING een voorschot van € 100.000,– werd gevorderd, maar dat Eiser genoegen heeft genomen met het aanzienlijk lagere bedrag van € 60.000,– om van de zaak af te zijn. Gedaagde heeft de hoogte van de door Eiser gevorderde schade niet betwist, zodat de rechtbank van dit bedrag zal uitgaan. Nu de aansprakelijkheidsverzekering van DE ONDERNEMING dekking bood voor een bedrag van € 1.250.000,– per gebeurtenis, zou het bedrag van € 60.000,– onder die verzekering gedekt zijn.

4.14. Gedaagde heeft in dit verband nog betoogd dat de aansprakelijkheidsverzekeraar wegens eigen schuld van Eiser niet de volledige schade van Eiser zou hebben vergoed. Gedaagde heeft zijn stelling echter niet nader onderbouwd. Hij heeft niet onderbouwd dat daadwerkelijk sprake is van eigen schuld en evenmin aangegeven wat de omvang is van de eigen schuld en welke concrete gevolgen dit zou hebben gehad voor de uitkering onder de aansprakelijkheidsverzekering. Reeds wegens gebrek aan onderbouwing faalt dit verweer. Overigens is het toegewezen bedrag van € 60.000,– aanzienlijk lager is dan de daadwerkelijk door Eiser geleden schade. Zelfs wanneer sprake zou zijn geweest van eigen schuld van Eiser, zou onder de door DE ONDERNEMING af te sluiten aansprakelijkheidsverzekering – uitgaande van de tussen partijen niet in geschil zijnde door Eiser geleden schade van € 160.000,– – een bedrag van ten minste € 60.000,– zijn uitgekeerd. Uitgaande van een uitkering van € 60.000,– zou de mate van eigen schuld van Eiser maar liefst 62,5% hebben bedragen.

4.15. Gezien het voorgaande zou het bedrag van € 60.000,– onder de aansprakelijkheidsverzekering zijn uitgekeerd. Mitsdien is Gedaagde voor dat bedrag jegens Eiser aansprakelijk.

4.16. De door Eiser gevorderde wettelijke rente over voornoemd bedrag van € 60.000,– met ingang van 1 februari 2009 is door Gedaagde niet betwist en zal worden toegewezen. Eiser vordert buitengerechtelijke kosten van € 1.788,– voor een drietal overgelegde brieven van de advocaat van Eiser. Gedaagde stelt dat die brieven slechts een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 300,– ex btw rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat de brieven en de daarmee samenhangende werkzaamheden een bedrag van € 500,– aan buitengerechtelijke kosten rechtvaardigen. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten met ingang van de dag van dagvaarding is niet betwist en zal worden toegewezen.

4.17. Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van Eiser begroot op € 1.350,– aan griffierecht, € 1.630,11 aan beslagkosten en € 1.788,– aan salaris advocaat (tarief IV x 2,0 punten), te vermeerderen met de nakosten en wettelijke rente.

5.De beslissing
De rechtbank

– veroordeelt Gedaagde om aan Eiser te betalen een bedrag van € 60.000,–, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van 1 februari 2009;

– veroordeelt Gedaagde om aan Eiser te betalen een bedrag van € 500,– aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van 19 juli 2010;

– veroordeelt Gedaagde tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Eiser begroot op € 4.768,11, te vermeerderen met een bedrag van € 131,–, dan wel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, op € 199,– en te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten met ingang van veertien dagen na heden;

– verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

– wijst het meer of anders gevorderde af.

(bron:www.rechtspraak.nl)