Lasterlijke en/of smadelijke (onrechtmatige) publicatie

In deze zaak wordt in kort geding een verbod gevorderd om zich uit te laten op een wijze dan wel met een inhoud die lasterlijk dan wel smadelijk is en met veroordeling tot verwijdering van teksten die verwijzen naar of een oordeel geven over eiseres, onder oplegging van een dwangsom

De voorzieningenrechter oordeelt in dat kader – samengevat – als volgt:

Bij de beoordeling van het onderhavige geschil staan twee fundamentele rechten – enerzijds het recht op vrijheid van meningsuiting en anderzijds het recht op eerbiediging van eer en goede naam – tegenover elkaar.

Als uitgangspunt heeft te gelden dat terughoudendheid moet worden betracht bij het beperken van dat recht op vrijheid van meningsuiting. Het recht om zich uit te laten vindt zijn begrenzing in de zorgvuldigheid en de betamelijkheid die in het maatschappelijk verkeer jegens anderen in acht moeten worden genomen. Als deze zorgvuldigheid of betamelijkheid evident wordt overschreden, is dat onrechtmatig jegens de ander die het betreft. Of daarvan sprake is dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval.

Artikel 10 EVRM beoogt daarbij vooral de bescherming van het publieke debat over politieke aangelegenheden, waarbij de grenzen van een aanvaardbare kritiek ruimer dienen te worden gelegd dan in een geval als het onderhavige waarin het gaat om een privaatrechtelijk geschil met betrekking tot de (fysieke) splitsing, althans voor de buitenwereld, van één onderneming.

De vordering spitst zich (in deze zaak) toe op de uitlatingen in een brief, waarvan de tekst ook op de website van [gedaagde] is geplaatst, alsmede een separate tekst op diens website. De inhoud van de brief en de tekst op de website zijn op internet geplaatst en derhalve openbaar en voor iedereen toegankelijk gemaakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen de beide gewraakte teksten derhalve worden beschouwd als een publicatie.

De Hoge Raad heeft in een reeks van arresten – overigens niet limitatief – de navolgende omstandigheden relevant geacht voor de beoordeling van de vraag of een publicatie onrechtmatig moet worden geacht: de aard van de verdenkingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die verdenkingen betrekking hebben; de ernst van de misstand welke de publicatie aan de kaak beoogt te stellen; de mate waarin de verdenkingen ten tijde van de publicatie steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal; de inkleding van de verdenkingen; de mate van waarschijnlijkheid dat in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op spoedig succes had kunnen worden bereikt; de kans dat de betreffende informatie ook zonder de verweten terbeschikkingstelling in de publiciteit zou zijn gekomen.

De uitlating dat de onderneming van [gedaagde] is verhuisd vanwege “het verlies in vertrouwen in de verzekeringstak” kan worden gezien als een neutrale term om de grondslag van het verbreken van de samenwerking te kenmerken. De stelling van [gedaagde] dat dit wegvallen van vertrouwen nu eenmaal veelal ten grondslag ligt aan verbrekingen van samenwerking kan de voorzieningenrechter wel volgen. Dat [gedaagde] vervolgens heeft geschreven dat hij zich distantieert van “dit kantoor” kan ook in het licht van het voorgaande als een logische stap worden aangemerkt. Temeer ook nu is gebleken dat partijen voorheen naar buiten traden als één onderneming.

De vraag is of [gedaagde] evident de zorgvuldigheid of betamelijkheid die in het maatschappelijk verkeer jegens anderen in acht moet worden genomen heeft overschreden door daarnaast te adviseren uiterste waakzaamheid en alertheid te betrachten en te schrijven dat hij zijn klanten kan doorverwijzen naar betrouwbare partners.

De voorzieningenrechter toetst de hiervoor genoemde door [eiseres] gewraakte passage onder meer aan de criteria zoals die hiervoor zijn genoemd. Daarbij wordt vastgesteld dat [gedaagde] zich kennelijk willens en wetens niet heeft beperkt tot informatie over de splitsing als zodanig en de reden daarvan ( de vertrouwenskwestie),maar ook behoefte heeft gevoeld om zich meer inhoudelijk over [eiseres] uit te laten. Dat is niet a priori onrechtmatig,maar de voorzieningenrechter volgt [gedaagde] niet in zijn stelling dat hij in casu niet de grenzen van zorgvuldigheid en betamelijkheid heeft overschreden. De betreffende passage in de brief en op de website wekt immers in nauwelijks verhulde bewoordingen de indruk dat [eiseres] geen betrouwbare partner voor haar klanten is en dat klanten dan ook uiterst waakzaam en alert moeten zijn bij samenwerking met [eiseres]. In samenhang met de mededeling dat hij,[gedaagde], klanten wel kan doorverwijzen naar betrouwbare partners voor verzekeringen en hypotheken is niet op voorhand uit te sluiten dat deze passage negatieve gevolgen kan hebben voor de omvang van het klantenbestand van [eiseres] , terwijl [gedaagde] in dit kort geding niet duidelijk heeft kunnen maken op welke feiten of gebeurtenissen hij zijn advies aan klanten terzake de samenwerking met [eiseres] doet steunen. De voorzieningenrechter houdt het er in dit kort geding dan ook voor dat [gedaagde] geen grond heeft voor zijn waarschuwing aan de klanten en dat hij derhalve de grenzen van zorgvuldigheid die hij jegens [eiseres] als zijn voormalige collega in acht had moeten nemen heeft overschreden. Aldus is het handelen van [gedaagde] jegens [eiseres] onrechtmatig.

Vervolgens moet worden beantwoord de vraag tot welke gevolgen dit onrechtmatig handelen moet leiden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarbij een onderscheid moet worden gemaakt tussen de gevolgen van de brief en die van de website. Zoals hiervoor is overwogen is de brief ,naar kan worden aangenomen, vooral verspreid binnen de kleine geloofsgemeenschap van partijen, welke gemeenschap op de hoogte is of kan zijn van het conflict tussen partijen en uitlatingen over en weer bij de partijen zelf kan verifiëren. De voorzieningenrechter oordeelt dan ook dat de gevolgen van de brief voor [eiseres] dusdanig beperkt zijn- [eiseres] heeft ook geen daadwerkelijke schade door die brief aannemelijk kunnen maken- dat dit niet behoort te leiden tot een veroordeling op de wijze zoals [eiseres] heeft gevorderd als samengevat in dit vonnis onder 2b en 2c.

Anders is dit waar het gaat om de vermelding op de website. Die is immers publiekelijk toegankelijk en behoort daarom te worden ontdaan van de onrechtmatig geoordeelde informatie. Ook dienaangaande moet echter het effect niet worden overschat. Als overwogen kennen partijen immers,naar door hen niet weersproken is gesteld, een overzichtelijk klantenbestand binnen een concreet aan te wijzen groep zodat ook de gevolgen van de website door de voorzieningenrechter vooralsnog als beperkt worden ingeschat. Dat leidt ertoe dat [gedaagde] de website zal moeten aanpassen, maar dat er geen ruimte is voor toewijzing van de vorderingen sub 2d en 2e. Ook de vordering sub 2h wordt afgewezen nu in dit stadium te onbepaald is hoe de schade van [eiseres] is te kwantificeren zodat er geen ruimte is voor toekenning van het gevorderde voorschot.

De voorzieningenrechter oordeelt derhalve dat [gedaagde] zijn website moet aanpassen. De vorderingen sub 2a,2f,2g en 2i zijn dan ook toewijsbaar op de wijze als hierna te formuleren. Gelet op deze veroordeling dient [gedaagde] de kosten van deze procedure te dragen.

Mocht u op het terrein van het recht op vrijheid van meningsuiting en/of het recht op eerbiediging van eer en goede naam vragen hebben kunt u altijd kosteloos contact opnemen met onze advocaten. Wij zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies van onze advocaten is kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht

zaaknummer: 116412 / KG ZA 10-303
datum vonnis: 24 december 2010 (gg)

Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:

[eiseres]
gevestigd te [plaats],
eiseres,
verder te noemen [eiseres],
advocaat: mr. X

tegen

[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde],
advocaat: mr. Y.

Het procesverloop

[eiseres] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 10 december 2010. Ter zitting zijn verschenen: [Y] (hierna te noemen: [Y]), zijnde vennoot van [eiseres]. De standpunten zijn toegelicht.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing

1.  In deze zaak staat het navolgende vast.
– [eiseres] is gevestigd te [plaats] aan de [adres], alwaar zij een assurantiekantoor voert. Dit pand is eigendom van [Y] in privé;
– [gedaagde] heeft onder de naam [A] Advies een boekhoudbureau en geeft ook fiscale adviezen. De onderneming is thans eveneens gevestigd te [plaats], meer specifiek aan de [adres]. Voorheen, althans tot 30 november 2010, was zijn onderneming ook aan de [adres] gevestigd, welke ruimte hij huurde van [Y];
– [A] Assurantien ( [Y]) en [A] Administraties ( [gedaagde]) waren derhalve gevestigd op hetzelde adres en presenteerden zich ook als zodanig, althans tot voor 30 november 2010, als één onderneming naar buiten toe onder de naam [A] Advies. Deze presentatie als één onderneming bleek meer in het bijzonder uit het gezamenlijk gebruik van briefpapier, telefoonnummer en één secretaresse;
– [Y] en [gedaagde] maken deel uit van hetzelfde kerkgenootschap;
– Partijen hebben na het ontstaan van een huurgeschil en na bemiddeling van de kerk een beëindigingsovereenkomst met elkaar gesloten waarin is opgenomen dat de huurovereenkomst tussen partijen per 30 november 2010 zou eindigen tegen betaling door [gedaagde] aan [Y] van € 7.500,- wegens achterstallige huurpenningen;
– [gedaagde] heeft bij brief, gedateerd 15 november 2010, de verhuizing van zijn onderneming aangekondigd, waarin hij tevens heeft gerefereerd aan [eiseres]. Deze brief is in ieder geval verstuurd aan ongeveer tweehonderd klanten van [gedaagde];
– [gedaagde] heeft eenzelfde soort tekst geplaatst op zijn website.

Het geschil
2.  [eiseres] vordert – verkort en zakelijk weergegeven – om [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. te verbieden zich jegens derden uit te laten op een wijze danwel met een inhoud die schadelijk dan wel lasterlijk dan wel smadelijk is voor [eiseres] en [Y];
b. te bevelen om binnen 5 dagen na het in deze te wijzen vonnis [eiseres] schriftelijk in kennis te stellen van alle NAW-gegevens van de geadresseerden aan wie de door hem ondertekende brief is verzonden, op straffe van een dwangsom;
c. te bevelen om binnen 5 dagen na het in deze te wijzen vonnis al die geadresseerden aan wie de brief van 15 november 2010 is verzonden een brief te sturen met de door [eiseres] geredigeerde inhoud;
d. te veroordelen om in alle edities van de eerste zaterdaguitgave van het dagblad Tubantia, verschijnende na de dag van het in deze te wijzen vonnis, een rectificatie te plaatsen met de eveneens door [eiseres] geredigeerde tekst;
e. te veroordelen om binnen twee dagen na het te wijzen vonnis op de homepage van diens website www.[A]advies.nl op te nemen uitsluitend de tekst van voormelde rectificatie en die vermelding gedurende dertig dagen na de dag der plaatsing te handhaven;
f. te veroordelen alle vermeldingen op diens website, die verwijzen naar of een oordeel geven over [eiseres] en haar vennoten binnen twee dagen na het in deze te wijzen vonnis te verwijderen;
g. te veroordelen aan [eiseres] een dwangsom te voldoen groot € 10.000,- voor iedere dag of gelegenheid dat hij niet of niet tijdig of niet volledig zal hebben voldaan aan de verboden, bevelen en veroordelingen als bedoeld onder sub a. en c. tot en met f;
h. te veroordelen aan [eiseres] te voldoen een bedrag groot € 10.000,- als voorschot op de vergoeding van de ten gevolge van de onrechtmatige daden door [eiseres] geleden respectievelijk nog te lijden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het in deze te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
i. te veroordelen in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na de dag van het gewezen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.

Standpunt [eiseres]
3.   [eiseres] stelt daartoe dat [gedaagde] tot 30 november 2010 van één der vennoten van [eiseres], [Y], kantoorruimte huurde. Deze ruimte was gevestigd in hetzelfde pand als waarin [eiseres] zelf is gevestigd. Die huurovereenkomst is volgens [eiseres] beëindigd op grond van wanbetaling door [gedaagde] alsmede diens slechte huurderschap, hetgeen ertoe heeft geleid dat [Y] een kort gedingprocedure bij de kantonrechter heeft geëntameerd. Partijen hebben echter uiteindelijk, door tussenkomst van hun kerkgenootschap, een beëindigingsovereenkomst met elkaar gesloten waarbij is overeengekomen dat de huurovereenkomst per 30 november 2010 zou worden beëindigd tegen een betaling van
€ 7.500,-. [eiseres] is echter gebleken dat [gedaagde] ter aankondiging van zijn bedrijfsverhuizing brieven, gedateerd 15 november 2010, heeft doen uitgaan naar klanten dan wel medeklanten, althans relaties van [eiseres]. In de brief zijn onder meer de volgende passages opgenomen:

“Deze verhuizing is het directe gevolg van het verlies in vertrouwen in de verzekeringstak na bijna 6 jaar samenwerking” en verderop in de brief gevolgd door:

“Wij willen hierbij benadrukken dat wij ons distantiëren van dit kantoor. Wij adviseren onze klanten ook uiterste waakzaamheid en alertheid bij samenwerking met dit kantoor. Ook kunnen wij u voor uw verzekeringen doorverwijzen naar betrouwbare partners.”

Hier wordt kennelijk [eiseres] bedoeld en zij is niet op dit soort berichtgeving gesteld, aldus [eiseres]. Evenmin klanten van [eiseres], zoals blijkt uit een door [eiseres] overgelegde sms van een klant van [eiseres]. In de brieven verwijst [gedaagde] ook naar zijn website waar hij onder meer een tekst die identiek is aan de tekst van de brieven van 15 november 2010 heeft opgenomen. Echter, onder een ander kopje is nog een separate tekst opgenomen met daarin de volgende passage:

“Na een periode van bijna 6 jaar samenwerking met de verzekeringstak is helaas het vertrouwen in deze personen geschaad en is de samenwerking per direct opgezegd. De naam [A] Advies is eigendom van . [gedaagde] en is met ingang van 1 juni 2010 verboden te gebruiken door de verzekeringsafdeling evenals het telefoonnummer. Inherent aan het beëindigen van de samenwerking is dat ook [A] Advies fysiek gescheiden zou worden. Zodoende is per 1 december 2010 het nieuwe onderkomen van [A] Advies aan de [adres] te [plaats] betrokken. De verzekeringsafdeling gaat nu verder onder de naam [A] Verzekeringen en Hypotheken VOF. Wij willen hierbij benadrukken dat wij ons distantiëren van dit kantoor. Wij adviseren onze klanten uiterste waakzaamheid en alertheid bij eventuele samenwerking met dit kantoor. Wij kunnen u wel voor uw verzekeringen en hypotheken doorverwijzen naar betrouwbare partners.”

Op de website wordt vervolgens onder het kopje contact verwezen naar partners bij wie men volgens [gedaagde] verzekerd is van goed verzekerings- en hypotheekadvies, aldus [eiseres].

Standpunt [gedaagde]
4.1  [gedaagde] voert verweer en vordert afwijzing van het door [eiseres] gevorderde.

4.2  Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De beoordeling
4.1 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk geworden dat [eiseres] spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen.

4.2  Bij de beoordeling van het onderhavige geschil staan twee fundamentele rechten – enerzijds het recht op vrijheid van meningsuiting en anderzijds het recht op eerbiediging van eer en goede naam – tegenover elkaar. Meer concreet het belang van [gedaagde] om zijn klanten te berichten over de verhuizing van zijn onderneming en afsplitsing van de verzekeringstak tegenover het belang van [eiseres] om niet te worden blootgesteld aan lichtvaardige insinuaties en verdachtmakingen.

4.3  Als uitgangspunt heeft te gelden dat terughoudendheid moet worden betracht bij het beperken van dat recht op vrijheid van meningsuiting. Het recht om zich uit te laten vindt zijn begrenzing in de zorgvuldigheid en de betamelijkheid die in het maatschappelijk verkeer jegens anderen in acht moeten worden genomen. Als deze zorgvuldigheid of betamelijkheid evident wordt overschreden, is dat onrechtmatig jegens de ander die het betreft. Of daarvan sprake is dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval.

4.4  Artikel 10 EVRM, waarnaar onder meer door partijen wordt verwezen, beoogt daarbij vooral de bescherming van het publieke debat over politieke aangelegenheden, waarbij de grenzen van een aanvaardbare kritiek ruimer dienen te worden gelegd dan in een geval als het onderhavige waarin het gaat om een privaatrechtelijk geschil met betrekking tot de (fysieke) splitsing, althans voor de buitenwereld, van één onderneming.

4.5  De vordering spitst zich toe op de uitlatingen in de brief van 15 november 2010, waarvan de tekst ook op de website van [gedaagde] is geplaatst, alsmede een separate tekst op diens website. De inhoud van de brief en de tekst op de website zijn op internet geplaatst en derhalve openbaar en voor iedereen toegankelijk gemaakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen de beide gewraakte teksten derhalve worden beschouwd als een publicatie.

4.6  De Hoge Raad heeft in een reeks van arresten – overigens niet limitatief – de navolgende omstandigheden relevant geacht voor de beoordeling van de vraag of een publicatie onrechtmatig moet worden geacht: de aard van de verdenkingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die verdenkingen betrekking hebben; de ernst van de misstand welke de publicatie aan de kaak beoogt te stellen; de mate waarin de verdenkingen ten tijde van de publicatie steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal; de inkleding van de verdenkingen; de mate van waarschijnlijkheid dat in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op spoedig succes had kunnen worden bereikt; de kans dat de betreffende informatie ook zonder de verweten terbeschikkingstelling in de publiciteit zou zijn gekomen. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.

4.7  De brief is verspreid onder een groep mensen die behoort tot hetzelfde kerkgenootschap als waarvan [Y] en [gedaagde] deel uitmaken. Beide ondernemingen richten zich ook op die gemeenschap en hebben ook als zodanig veelal gemeenschappelijke klanten. Het betreft een klein en hecht kerkgenootschap, dat bekend is met het conflict dat tussen partijen speelt en ook een bemiddelende rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de tussen partijen gesloten beëindigingsovereenkomst. Het is derhalve aannemelijk dat beide personen bekend zijn in die gemeenschap en de leden van die gemeenschap beide personen kunnen benaderen om de uitlatingen van [gedaagde] te kunnen verifiëren. Ditzelfde geldt overigens voor de beweerde beschuldiging van [Y] aan het adres van [gedaagde] dat hem een boete is opgelegd door het kerkgenootschap, hetgeen toch ogenschijnlijk slechts de afkoopsom van € 7.500,- terzake achterstallige huurpenningen lijkt te zijn. De tekst(en) zijn voorts ook op een website geplaatst en daarmee derhalve openbaar en toegankelijk voor het grote publiek gemaakt. Voorts moeten de uitlatingen van [gedaagde] worden bezien in het licht van de splitsing van een, althans wat voor de buitenwereld oogde als één, onderneming en het huurconflict dat partijen met elkaar hebben gehad.

4.8  Gelet op het vorenstaande kan de uitlating dat de onderneming van [gedaagde] is verhuisd vanwege “het verlies in vertrouwen in de verzekeringstak” worden gezien als een neutrale term om de grondslag van het verbreken van de samenwerking te kenmerken. De stelling van [gedaagde] dat dit wegvallen van vertrouwen nu eenmaal veelal ten grondslag ligt aan verbrekingen van samenwerking kan de voorzieningenrechter wel volgen. Dat [gedaagde] vervolgens heeft geschreven dat hij zich distantieert van “dit kantoor” kan ook in het licht van het voorgaande als een logische stap worden aangemerkt. Temeer ook nu is gebleken dat partijen voorheen naar buiten traden als één onderneming.

4.9  [gedaagde] heeft ten aanzien van zijn advies aan zijn klanten om uiterste waakzaamheid en alertheid te betrachten gemotiveerd verweer gevoerd. [gedaagde] stelt dat hij dit advies heeft gegeven op basis van zijn eigen persoonlijke slechte ervaringen met [eiseres], meer in het bijzonder [Y]. Zo heeft [Y] alleen het pand aan [adres] in eigendom verworven, terwijl in de onderlinge verhoudingen een ander (intern) eigenaarsaandeel (voor onder andere ook [gedaagde]) zou zijn overeengekomen, zo stelt [gedaagde]. Doordat hierover later onenigheid is ontstaan is het vertrouwen van [gedaagde] in [Y] ernstig geschaad. Het advies is bovendien gebaseerd op klachten die [gedaagde] ontvangen zou hebben van enkele klanten van hem – en tevens (oud) klanten van [eiseres] – over de dienstverlening van [eiseres]. [gedaagde] voert voorts aan dat het slechts een waarschuwing betreft en geen belediging, waarbij relevant is dat hij zijn klanten niet oproept om [eiseres] te verlaten of om zich niet meer tot [eiseres] te wenden. Daarbij komt volgens [gedaagde] dat hij geen denigrerende of beledigende kwalificaties bezigt in zijn uitlating, maar een neutrale toon heeft aangehouden.

4.10  De vraag is of [gedaagde] evident de zorgvuldigheid of betamelijkheid die in het maatschappelijk verkeer jegens anderen in acht moet worden genomen heeft overschreden door niet slechts zijn advies uiterste waakzaamheid en alertheid te betrachten, maar vervolgens te schrijven dat hij zijn klanten kan doorverwijzen naar betrouwbare partners. [eiseres] acht de insinuatie die hiermee gewekt wordt in het licht van het daarvoor gegeven advies, namelijk dat [eiseres] niet betrouwbaar zou zijn, onrechtmatig. [gedaagde] brengt hier tegenin dat [eiseres] bewust de klemtoon legt op “betrouwbare” om daarin iets van een verwijt te kunnen lezen. Zo is de passage volgens [gedaagde] niet bedoeld.Hij heeft niets meer en niets minder willen aangeven dan dat hij zijn klanten naar betrouwbare relaties kan doorverwijzen. Voorts is [gedaagde] van mening dat de lezer uit de context van de tekst de waarde hiervan kan inschatten en de berichtgeving met de nodige korrels zout kan nemen. Meer in het algemeen is [gedaagde] van mening dat de gedane uitlatingen niet onrechtmatig zijn nu niet is gebleken van schending van [eiseres]’s goede naam of eer. [eiseres] heeft slechts één verklaring, een niet te verifiëren sms van een klant, overgelegd en een uitdraai van een intern verzonden e-mail van een medewerker van de Rabobank waarin slechts de tekst van de brief is opgenomen maar waaraan vervolgens geen waardeoordeel wordt verbonden.

4.11 De voorzieningenrechter toetst de hiervoor genoemde door [eiseres] gewraakte passage onder meer aan de criteria zoals die hiervoor in dit vonnis onder 4.6 zijn genoemd. Daarbij wordt vastgesteld dat [gedaagde] zich kennelijk willens en wetens niet heeft beperkt tot informatie over de splitsing als zodanig en de reden daarvan ( de vertrouwenskwestie),maar ook behoefte heeft gevoeld om zich meer inhoudelijk over [eiseres] uit te laten. Dat is niet a priori onrechtmatig,maar de voorzieningenrechter volgt [gedaagde] niet in zijn stelling dat hij in casu niet de grenzen van zorgvuldigheid en betamelijkheid heeft overschreden. De betreffende passage in de brief en op de website wekt immers in nauwelijks verhulde bewoordingen de indruk dat [eiseres] geen betrouwbare partner voor haar klanten is en dat klanten dan ook uiterst waakzaam en alert moeten zijn bij samenwerking met [eiseres]. In samenhang met de mededeling dat hij,[gedaagde], klanten wel kan doorverwijzen naar betrouwbare partners voor verzekeringen en hypotheken is niet op voorhand uit te sluiten dat deze passage negatieve gevolgen kan hebben voor de omvang van het klantenbestand van [eiseres] , terwijl [gedaagde] in dit kort geding niet duidelijk heeft kunnen maken op welke feiten of gebeurtenissen hij zijn advies aan klanten terzake de samenwerking met [eiseres] doet steunen. De voorzieningenrechter houdt het er in dit kort geding dan ook voor dat [gedaagde] geen grond heeft voor zijn waarschuwing aan de klanten en dat hij derhalve de grenzen van zorgvuldigheid die hij jegens [eiseres] als zijn voormalige collega in acht had moeten nemen heeft overschreden. Aldus is het handelen van [gedaagde] jegens [eiseres] onrechtmatig.

4.12 Vervolgens moet worden beantwoord de vraag tot welke gevolgen dit onrechtmatig handelen moet leiden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarbij een onderscheid moet worden gemaakt tussen de gevolgen van de brief en die van de website. Zoals hiervoor onder 4.7 in dit vonnis is overwogen is de brief ,naar kan worden aangenomen, vooral verspreid binnen de kleine geloofsgemeenschap van partijen, welke gemeenschap op de hoogte is of kan zijn van het conflict tussen partijen en uitlatingen over en weer bij de partijen zelf kan verifieren. De voorzieningenrechter oordeelt dan ook dat de gevolgen van de brief voor [eiseres] dusdanig beperkt zijn- [eiseres] heeft ook geen daadwerkelijke schade door die brief aannemelijk kunnen maken-dat dit niet behoort te leiden tot een veroordeling op de wijze zoals [eiseres] heeft gevorderd als samengevat in dit vonnis onder 2b en 2c.

4.13 Anders is dit waar het gaat om de vermelding op de website. Die is immers publiekelijk toegankelijk en behoort daarom te worden ontdaan van de onrechtmatig geoordeelde informatie. Ook dienaangaande moet echter het effect niet worden overschat. Als overwogen kennen partijen immers,naar door hen niet weersproken is gesteld, een overzichtelijk klantenbestand binnen een concreet aan te wijzen groep zodat ook de gevolgen van de website door de voorzieningenrechter vooralsnog als beperkt worden ingeschat. Dat leidt ertoe dat [gedaagde] de website zal moeten aanpassen, maar dat er geen ruimte is voor toewijzing van de vorderingen sub 2d en 2e. Ook de vordering sub 2h wordt afgewezen nu in dit stadium te onbepaald is hoe de schade van [eiseres] is te kwantificeren zodat er geen ruimte is voor toekenning van het gevorderde voorschot.

4.14 De voorzieningenrechter oordeelt derhalve dat [gedaagde] zijn website moet aanpassen. De vorderingen sub 2a,2f,2g en 2i zijn dan ook toewijsbaar op de wijze als hierna te formuleren. Gelet op deze veroordeling dient [gedaagde] de kosten van deze procedure te dragen.

De beslissing

De voorzieningenrechter:

I.  Verbiedt [gedaagde] om zich jegens derden uit te laten op een wijze danwel met een inhoud
die lasterlijk dan wel smadelijk is voor [eiseres].

II.  Veroordeelt [gedaagde] om alle vermeldingen op diens website die verwijzen naar of een
oordeel geven over [eiseres] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis te
verwijderen.

III.  Veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een dwangsom aan [eiseres] van € 500,- voor iedere dag of gelegenheid dat hij niet of niet volledig aan dit vonnis voldoet, zulks met een maximum van € 20.000,-

IV.  Veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde
van [eiseres] begroot op € 640,89 aan verschotten en € 527,- aan het salaris van de
advocaat,beide sommen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening

V.  Verklaart dit vonnis terzake de veroordeling sub.IV uitvoerbaar bij voorraad.

VI.  Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
(bron:www.rechtspraak.nl)