Merkenrecht, wanneer wordt tekening of model beschermd?

Hebt u omtrent merkenrecht (of merkinbreuk) vragen kunt u altijd contact opnemen met ons advocatenkantoor. Telefonisch contact gaat snel en u krijgt direct een gespecialiseerde advocaat merkenrecht aan de telefoon. Een eerste telefonisch advies is steeds kosteloos.

Merkenrecht, wanneer wordt tekening of model beschermd?

Een tekening of model wordt uitsluitend beschermd indien en voor zover dit nieuw is en een eigen karakter heeft (artikel 4 lid 1 Gemeenschapsmodellenverordening (GModVo) en artikel 3.1 lid 1 Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (BVIE)).

Een tekening of model wordt als nieuw beschouwd indien geen identiek model voor het publiek beschikbaar is gesteld vóór de datum van depot of van voorrang (bij een ingeschreven Gemeenschaps- of Beneluxmodel) of de datum waarop het model waarvoor bescherming wordt gevraagd voor het eerst voor het publiek beschikbaar is gesteld (bij een niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel).

Onder ‘publiek’ wordt verstaan ‘ingewijden in de betrokken sector die in de Gemeenschap werkzaam zijn’.

Modellen worden geacht identiek te zijn indien de kenmerken ervan slechts in onbelangrijke details verschillen (artikel 5 GModVo en artikel 3.3 lid 1 BVIE).

Een model wordt geacht een eigen karakter te hebben, indien de algemene indruk die het bij de geïnformeerde gebruiker wekt, verschilt van de algemene indruk die bij die gebruiker wordt gewekt door modellen die vóór de eerdergenoemde datum voor het publiek beschikbaar zijn gesteld (artikel 6 GModVo en artikel 3.3 lid 2 BVIE).

Onder het begrip ‘geïnformeerde gebruiker’ wordt verstaan een gebruiker die niet slechts gemiddeld, maar in hoge mate aandachtig is, hetzij door persoonlijke ervaring, hetzij door kennis van de betrokken sector (zie HvJ EU 20 oktober 2011, C-281/10 P, Pepsico v. Grupo Promer, r.o. 53).

Artikel 3.16 lid 1 BVIE bepaalt dat de beschermingsomvang van het Beneluxmodel elk model omvat dat hetzelfde uiterlijk vertoont als het ingeschreven model dan wel dat bij de geïnformeerde gebruiker dezelfde algemene indruk wekt.

Artikel 10 lid 1 GModVo bepaalt eveneens dat de beschermingsomvang van het Gemeenschapsmodel elk model dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt. Artikel 10 lid 1 GModVo lid 2 bepaalt dat bij het beoordelen van de draagwijdte van de bescherming van het Gemeenschapsmodel rekening gehouden met de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van het model.

Bij het vaststellen van de beschermingsomvang is de afstand tussen het model en het vormgevingserfgoed van belang (Hoge Raad, 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1983 (Apple/Samsung)).

De geïnformeerde gebruiker zal de modellen zo mogelijk rechtstreeks vergelijken (zie HvJ EU 20 oktober 2011, C-281/10 P, Pepsico v. Grupo Promer, r.o. 55).

Om als auteursrechtelijk werk beschermd te kunnen zijn, is vereist dat het voortbrengsel een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Dit betekent dat sprake moet zijn van een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes. Daarbuiten valt in elk geval al hetgeen een vorm heeft die zo banaal of triviaal is, dat daarachter geen creatieve arbeid van welke aard ook valt aan te wijzen.

De keuzes van de maker mogen niet louter een technisch effect dienen of te zeer het resultaat zijn van een door technische uitgangspunten beperkte keuze. Voorts geldt dat ook een verzameling of bepaalde selectie van op zichzelf niet beschermde elementen, een (oorspronkelijk) werk kan zijn in de zin van de Auteurswet, mits die selectie het persoonlijk stempel van de maker draagt (zie bijvoorbeeld HR 30 mei 2008 ECLI:NL:HR:BC2153 (Endstra), HR 22 februari 2013 ECLI:NL:HR:2013: BY1529 (Stokke/H3) en HR 19 september 2014 ECLI:NL:HR:2014: 2737 (Rubik’s Cube)).

Het HvJEU heeft de maatstaf aldus geformuleerd dat het moet gaan om ‘een eigen intellectuele schepping van de auteur van het werk’ (HvJEU 16 juli 2009, C-5/08, ECLI:EU:C:2009:465, Infopaq I). Of aan voornoemde maatstaf is voldaan, dient beoordeeld te worden naar de situatie op het moment waarop het voortbrengsel tot stand is gebracht.

Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van inbreuk op een auteursrecht op een gebruiksvoorwerp dient beoordeeld te worden in welke mate de totaalindrukken van het beweerdelijk inbreuk makende werk en het beweerdelijk bewerkte of nagebootste werk overeenstemmen. De auteursrechtelijk beschermde trekken of elementen van laatstbedoeld werk zijn daarbij bepalend.

Bij de vergelijking van de totaalindrukken dienen ook onbeschermde elementen in aanmerking te worden genomen, voor zover de combinatie van al deze elementen in het beweerdelijk nagebootste werk aan de “werktoets” beantwoordt.