Verzekeringsrecht, mededelingsplicht

Art. 7:930 lid 1 BW bepaalt dat geen recht op uitkering op grond van een verzekeringsovereenkomst bestaat indien de verzekeringnemer niet aan zijn in art. 7:928 BW neergelegde mededelingsplicht heeft voldaan.

Art. 7:930 BW bepaalt dat, indien de mededelingsplicht ex art. 7:928 BW door verzekeringnemer is geschonden, alleen recht op uitkering bestaat indien, voor zover hier van belang, de niet of onjuist meegedeelde feiten van geen belang zijn voor de beoordeling van het risico, zoals dit zich heeft verwezenlijkt (art. 7:930 lid 2 BW).

In afwijking van lid 2 en lid 3 is geen uitkering verschuldigd indien de verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten (art. 7:930 lid 4 BW).

Bedoelde mededelingsplicht houdt in dat de verzekeringnemer verplicht is “vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mede te delen die hij kent of behoort te kennen, en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen’ (art. 7:928 lid 1 BW).

In lid 6 van art. 7:928 BW is echter bepaald dat, als de verzekering is gesloten op de grondslag van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, deze zich er niet op kan beroepen dat vragen niet zijn beantwoord, of feiten waarnaar niet was gevraagd, niet zijn medegedeeld, en evenmin dat een in algemene termen vervatte vraag onvolledig is beantwoord, tenzij is gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden. (bron:www.rechtspraak.nl)