Kennelijk onredelijk ontslag – schadevergoeding – voorwaarden

Art. 7:681 lid 1 BW bepaalt dat indien één van de partijen de arbeidsovereenkomst, al of niet met inachtneming van de voor de opzegging geldende bepalingen, kennelijk onredelijk opzegt, de rechter steeds aan de wederpartij een schadevergoeding kan toekennen.

Aldus dient eerst de vraag te worden beantwoord of de opzegging kennelijk onredelijk is. Eerst indien het antwoord bevestigend is, komt de schadevergoeding aan de orde. De enkele omstandigheid dat de werkgever de werknemer geen vergoeding heeft aangeboden, maakt het ontslag nog niet kennelijk onredelijk (laatstelijk HR 27 november 2009, LJN: BJ6596).

Opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever zal onder meer kennelijk onredelijk geacht kunnen worden indien deze geschiedt onder opgave van een valse reden (artikel 7:681 lid 2 aanhef en sub a BW). Een valse reden is een niet bestaande reden (vgl. HR 18 juni 1999, JAR 1999,148).

Op grond van art. 7:681 lid 2 aanhef en sub b BW zal opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever onder andere kennelijk onredelijk kunnen worden geacht, wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging. Bij de beoordeling van de vraag of de gevolgen van de opzegging voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging, dient de rechter alle omstandigheden van het geval ten tijde van het ontslag in onderlinge samenhang in aanmerking te nemen (wederom HR 27 november 2009, LJN: BJ6596). Bij de beoordeling van de gevolgen moet worden uitgegaan van de op de ingangsdatum van de opzegging bestaande situatie.

6.5.  Hierbij kunnen in een geval als het onderhavige onder meer de hierna genoemde omstandigheden een rol spelen (zie gerechtshof Arnhem, 7 juli 2009, LJN: BJ1688 en gerechtshof Leeuwarden 18 augustus 2009, LJN: BJ5810):

1. Algemeen: dienstverband en opzegging
– opzeggingsgrond: risicosfeer werkgever/werknemer;
– de noodzaak voor de werkgever het dienstverband te beëindigen;
– de duur van het dienstverband;
– de leeftijd van de werknemer bij einde dienstverband;
– de wijze van functioneren van de werknemer;
– de door de werkgever bij de werknemer gewekte verwachtingen;
– de financiële positie van de werkgever;

2. Ander (passend) werk:
– de inspanningen van de werkgever en de werknemer om binnen de onderneming van de werkgever ander (passend) werk te vinden (bijvoorbeeld door om- of bijscholing);
– flexibiliteit van de werkgever/werknemer;
– de kansen van de werknemer op het vinden van ander (passend) werk (waarbij opleiding, arbeidsverleden, leeftijd, arbeidsongeschiktheid en medische beperkingen een rol kunnen spelen);
– de inspanningen van de werknemer om elders (passend) werk te vinden (bijvoorbeeld outplacement);
– vrijstelling van werkzaamheden gedurende de (opzeg)termijn.

3. Financiële gevolgen van een opzegging:
– de financiële positie waarin de werknemer is komen te verkeren, waarbij van belang kunnen zijn eventuele inkomsten op grond van sociale wetgeving en eventuele pensioenschade.

4. Getroffen voorzieningen en financiële compensatie
– reeds aangeboden/betaalde vergoeding;
– vooraf individueel overeengekomen afvloeiingsregeling;
– sociaal plan (eenzijdig opgesteld of overeengekomen met vakorganisaties of ondernemingsraad).

Hebt u met betrekking tot kennelijk onredelijk ontslag vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een arbeidsrecht advocaat aan de telefoon. Bel ons nu op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.