Ontslag – concurrentie | Ontslag advocaat

In deze zaak is voldoende aannemelijk geworden dat een ex-werknemer van een failliete rechtspersoon (de failliet) onrechtmatige concurrentie voert jegens de rechtspersoon die de activa van de failliet heeft gekocht (de opvolger). De enkele omstandigheid dat deze ex-werknemer thans in dienst is bij een nieuwe werkgever en namens die nieuwe werkgever de opvolger beconcurreert waardoor het zakelijk belang van de opvolger kan worden geschaad, brengt op zichzelf niet met zich mee dat de ex-werknemer jegens de opvolger onrechtmatig handelt. Voor zover de ex-werknemer daarbij (ook) gebruik maakt van kennis of informatie die hij in dienst van de failliet heeft verkregen, wordt dat nog niet anders. In dit geval is echter naast voornoemde omstandigheden sprake van bijkomende omstandigheden die de concurrentie van de ex-werknemer jegens de opvolger onrechtmatig maken.

Mocht u omtrent ontslag en concurrentie vragen hebben dan wel behoefte hebben aan direct advies of bijstand (hulp), kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor in Utrecht. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze advocaten aan de telefoon. Onze advocaten in Utrecht zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ‘S-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 215385 / KG ZA 10-475

Vonnis in kort geding van 30 juli 2010

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. X,

tegen

[de heer X],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R. van den Berg Jeths te Eindhoven.

Partijen zullen hierna Werkgever en [de heer X] genoemd worden.

1.  De procedure

1.1.  Werkgever heeft bij exploot van 15 juli 2010 [de heer X] in kort geding gedagvaard.

1.2.  [de heer X] heeft een eis in reconventie ingediend.

1.3.  Werkgever en [de heer X] hebben tijdens de mondelinge behandeling op 29 juli 2010 de vordering in conventie respectievelijk de vordering in reconventie nader toegelicht.

1.4.  [de heer X] en Werkgever hebben tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd tegen de vordering in conventie respectievelijk de vordering in reconventie.

1.5.  Ten slotte is vonnis bepaald.

2.  De relevante vaststaande feiten

2.1.  NN Interieurbouw B.V. (hierna te noemen: NN) is op 25 mei 2010 in staat van faillissement verklaard. [de heer X] was ten tijde van het faillissement als projectleider in dienst bij NN op grond van een arbeidsovereenkomst.

2.2.  De curator heeft genoemde arbeidsovereenkomst opgezegd en alle op naam van NN staande mobiele telefoonnummers direct laten blokkeren.

2.3.  Tijdens zijn dienstverband bij NN bediende [de heer X] voornamelijk verschillende Rabobank-coöperaties. Op 27 mei 2010 heeft [de heer X] naar onder andere deze Rabobank-coöperaties een e-mail verzonden met de navolgende inhoud:

“Wil je graag informeren:

Afgelopen dinsdag middag is aan onze medewerkers medegedeeld dat het faillissement van NN en directeur eigenaar de heer [A] is uitgesproken

Alle activiteiten worden op dit moment overgenomen door de curator, hij bepaalt onze werkzaamheden. Afgesproken is dat intern het geplande productieproces doorloopt, wat inhoud dat onze productie, tekenkamer, WvB en calculatie afdeling aan het werk zijn.

Wil bij deze aangegeven dat wij en ik alles in het werk zullen stellen om de rabobank tot dienst te zijn en te blijven. Inmiddels zijn er diverse besprekingen met partijen die in een overname geïnteresseerd zijn, en wij verwachten dan ook op zeer korte termijn (week 22) een doorstart te kunnen maken.”

2.4.  Op 28 mei en 1 juni 2010 heeft [de heer X] bestanden met informatie van NN (thans toebehorend aan Werkgever), waaronder een overzicht met omzet en marges ten aanzien van de Rabobank-coöperaties over de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010 van zijn zakelijk e-mailadres naar zijn privé e-mailadres gezonden.

2.5.  Op 7 juni 2010 is aan de werknemers van NN medegedeeld dat Werkgever alle activa van NN heeft gekocht en geleverd gekregen van de curator in het faillissement van NN.

2.6.  Bij e-mail van 7 juni 2010 bericht [de heer X] aan een Rabobank-coöperatie het navolgende:

“Doorstart is geregeld, probeer er morgen even op terug te komen.”

2.7.  [de heer X] heeft zonder medewerking en medeweten van de curator het door hem gebruikte, maar op naam van NN staande, geblokkeerde mobiele telefoonnummer met – naar eigen zeggen – hulp van een inkoper van NN op zijn eigen naam laten zetten en laten deblokkeren.

2.8.  Werkgever heeft aan [de heer X] een arbeidsovereenkomst aangeboden, welk aanbod [de heer X] op 10 juni 2010 heeft afgeslagen. Op dezelfde dag is hij naar eigen zeggen in contact gekomen met Verschuren Interieurbouw B.V. (hierna te noemen: Verschuren) bij wie hij op 14 juni 2010 in dienst is getreden als projectleider. Verschuren drijft een met Werkgever (en voorheen NN) concurrerende onderneming.

2.9.  Per brief van 14 juni 2010 heeft de advocaat van Werkgever [de heer X] namens Werkgever gesommeerd het benaderen van haar klanten te staken en gestaakt te houden en alle aan Werkgever toebehorende goederen die hij nog in zijn bezit heeft aan Werkgever ter hand te stellen.

2.10.  Per brief van 16 juni 2010 heeft [de heer X] de advocaat van Werkgever bericht dat de verwijten in genoemde brief d.d. 14 juni 2010 ongegrond zijn en heeft hij betwist voormalige klanten van NN te hebben benaderd.

2.11.  Op 16 juni 2010 heeft Werkgever de bedrijfsrecherche opdracht gegeven om een onderzoek in te stellen naar de dagelijkse activiteiten/werkzaamheden van [de heer X]. De door deze recherche gedane waarnemingen zijn vastgelegd in een observatierapport d.d. 25 juni 2010.

2.12.  Op 17 juni 2010 heeft Werkgever ter verzekering van verhaal van de door haar gestelde geleden schade als gevolg van de onrechtmatige concurrentie die haar door [de heer X] zou zijn aangedaan, beslag gelegd ten laste van [de heer X] op de onverdeelde helft van het woonhuis aan de [adres].

2.13.  Op dezelfde dag heeft de curator [de heer X] per brief gesommeerd de simkaart behorend bij het onder r.o. 2.7. bedoelde telefoonnummer uiterlijk op 18 juni 2010 bij hem in te leveren. [de heer X] heeft aan deze sommatie gehoor gegeven, nadat hij het telefoonnummer eerst had laten blokkeren.

3.  Het geschil in conventie

3.1.  Werkgever vordert (samengevat):
1) [de heer X] te verbieden om gedurende twee jaren op enigerlei wijze zakelijke contacten te onderhouden met haar klanten, waaronder Rabobank-coöperaties, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per overtreding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid van de boete tot aan de dag van algehele voldoening;
2) [de heer X] te gebieden om binnen zeven dagen alle goederen die hij in zijn bezit heeft, maar toebehoren aan haar, Werkgever, aan haar ter hand te stellen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat hij niet aan dit gebod voldoet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid van de boete tot aan de dag van algehele voldoening;
3) veroordeling van [de heer X] tot betaling van een bedrag aan haar ten bedrage van
€ 300.000,00, als voorschot op een later in rechte vast te stellen schadevergoeding wegens het onrechtmatig handelen jegens haar;
4) veroordeling van [de heer X] in de kosten van het geding, de beslagkosten zijnde
€ 389,31 exclusief salaris advocaat, daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf veertien dagen na dagtekening van de uitspraak.

3.2.  Zij legt hieraan – kort gezegd – het navolgende ten grondslag.

3.2.1.  [de heer X] handelt onrechtmatig jegens Werkgever door het stelselmatig en substantieel benaderen van duurzame klanten (zoals de Rabobank-coöperaties) van Werkgever en zo haar handelsdebiet af te breken. Deze klanten zijn van Werkgever, omdat zij deze van de curator in het faillissement van NN heeft overgenomen.
3.2.2.  [de heer X] heeft voorts aan Werkgever toebehorende bedrijfsgevoelige informatie ontvreemd zoals offertes, concepten en omzetgegevens. Omdat Werkgever de eigenaar is van deze goederen dient [de heer X] deze aan haar af te geven.
3.2.3.  Door het onrechtmatig handelen van [de heer X] lijdt zij, Werkgever, schade. Deze schade bedraagt ten minste € 300.000,00, zijnde de nettomarge die zij, uitgaande van de omzetcijfers van NN, jaarlijks zou behalen door opdrachten van de verschillende Rabobank-coöperaties uit te voeren. Deze nettomarge mist zij door het onrechtmatig handelen van [de heer X]. Het bedrag ad € 300.000,00 vordert zij als voorschot op een later in een bodemprocedure vast te stellen schadevergoeding. Mocht de voorzieningenrechter dit bedrag onvoldoende concreet vinden, dan vordert zij als voorschot een bedrag ad
€ 67.862,28, zijnde de waarde van de door drie Rabobank-coöperaties geannuleerde opdrachten.

3.3.  [de heer X] voert – kort gezegd – de navolgende verweren.

3.3.1.  Hij betwist, bij gebrek aan bewijs, dat alle activa van NN aan Werkgever zijn verkocht en geleverd.
3.3.2.  Hij betwist onrechtmatige concurrentie te voeren. Hij benadert immers geen voormalige klanten van NN. Zij benaderen hem en Verschuren op eigen initiatief.
Voorts voert [de heer X] onder andere het navolgende aan:
–  hij heeft de omzetgegevens van Rabobank naar zijn privé e-mailadres gezonden, omdat hij deze nodig had ter onderbouwing van zijn bonusaanspraken. Door de curator was hij er op gewezen dat hij deze gegevens aan het UWV kon verstrekken in verband met de loongarantieregeling;
–  hij heeft op 28 mei 2010 op eigen initiatief klanten van NN gemaild om hen
vertrouwen te geven en gerust te stellen en daarmee de kans van een doorstart van
NN te vergroten. Hij wist niet dat de medewerking van de curator voor het
omzetten van het mobiele telefoonnummer was vereist en heeft de simkaart
onmiddellijk ingeleverd toen de curator hem hier op aansprak.
3.3.3.  Voor een verbod om gedurende twee jaren zakelijke contacten te onderhouden met klanten van Werkgever ontbreekt iedere grondslag.
3.3.4.  Hij betwist aan Werkgever toebehorende goederen in zijn bezit te hebben. Hij heeft alleen omzetgegevens naar zijn e-mailadres gezonden, die hij verder niet gebruikt.
3.3.5.  Hij betwist het bestaan van een causaal verband tussen de gestelde schade en het gestelde onrechtmatig handelen evenals de omvang van deze schade.

3.4.  Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.  Het geschil in reconventie

4.1.  [de heer X] vordert samengevat – de opheffing van het op 17 juni 2010 gelegde conservatoir beslag op het woonhuis aan de [adres] en veroordeling van Werkgever in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis.

4.2.  Hij legt hieraan ten grondslag dat het door Werkgever ingeroepen recht summierlijk ondeugdelijk is en dat het beslag bovendien onnodig is gelegd. Hij betwist de door Werkgever begrote schade ad € 300.000,00, welk bedrag door Werkgever op geen enkele wijze nader is onderbouwd. Bovendien ontbreekt een causaal verband tussen het vermeende onrechtmatig handelen van hem, [de heer X], en de gestelde schade.

4.3.  Werkgever voert de navolgende verweren.

4.3.1.  [de heer X] is niet-ontvankelijk, aangezien aan haar, Werkgever, niet uiterlijk 24 uur voor de terechtzitting mededeling is gedaan van de vordering in reconventie.
4.3.2.  Een spoedeisend belang aan de zijde van [de heer X] ontbreekt.
4.3.3.  De vordering waarvoor beslag is gelegd, is wel degelijk deugdelijk en zij verwijst hierbij naar hetgeen zij in conventie reeds heeft aangevoerd.
4.3.4.  Zij betwist dat het beslag onnodig en/of disproportioneel is. [de heer X] brengt haar grote schade toe. Het is aannemelijk dat [de heer X], gezien zijn inkomen, geen verhaal biedt voor de begrote schade ad minimaal € 300.000,00. Een beslag op het woonhuis van [de heer X] heeft geen directe of praktische gevolgen.

4.4.  Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.  De beoordeling in conventie

5.1.  [de heer X] heeft het door Werkgever gestelde spoedeisend belang niet betwist, zodat de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat zij spoedeisend belang bij haar vorderingen heeft. Daarbij is er uit de aard van de zaak sprake van een spoedeisend belang.

Verbod tot het onderhouden van zakelijke contacten (vordering sub 1)

5.2.  In de eerste plaats merkt de voorzieningenrechter op dat voldoende aannemelijk is geworden dat alle activa van NN aan Werkgever zijn verkocht en geleverd. In de door Werkgever overgelegde brief van de curator d.d. 17 juni 2010 (productie 10 bij dagvaarding) staat immers letterlijk vermeld:
“Recent heeft de curator alle activa, het onderhanden werk, goodwill en alle overige bescheiden die het eigendom waren van NN Interieurbouw B.V., verkocht aan Werkgever Interieurbouw te Horst.”

5.3.  In de tussen [de heer X] en NN gesloten arbeidsovereenkomst is geen concurrentie- of aanverwant beding opgenomen, maar slechts een zogenaamd geheimhoudingsbeding. Ook tussen Werkgever en [de heer X] zijn dergelijke afspraken niet gemaakt. De enkele omstandigheid dat [de heer X] thans in dienst is bij Verschuren en namens haar Werkgever beconcurreert waardoor het zakelijk belang van Werkgever kan worden geschaad, brengt niet met zich mee dat [de heer X] jegens Werkgever onrechtmatig handelt. Voor zover hij daarbij (ook) gebruik maakt van kennis of informatie die hij in dienst van NN heeft verkregen, wordt dat nog niet anders. In dit geval is echter naast voornoemde omstandigheden sprake van de volgende bijkomende omstandigheden die de concurrentie van [de heer X] jegens Werkgever onrechtmatig maken.

5.4.  De eerste omstandigheid is dat [de heer X] vanaf 1 november 2004 als projectleider bij NN heeft gewerkt. In deze functie was hij naar de Rabobank-coöperaties toe het gezicht en aanspreekpunt van NN. Ter zitting heeft [de heer X] bevestigd goede contacten te onderhouden met zowel de medewerkers van de afzonderlijke coöperaties als met de ‘overkoepelende’ adviseurs. Met laatstgenoemde adviseurs heeft hij naar eigen zeggen wekelijks contact. Sinds 14 juni 2010 bekleedt hij bij Verschuren eenzelfde functie en bedient hij ook hier de Rabobank-coöperaties. Volgens [de heer X] heeft hij de door Werkgever op 10 juni 2010 aangeboden arbeidsovereenkomst afgeslagen, terwijl hij nog geen zicht had op een nieuwe baan en/of contacten had met Verschuren. Diezelfde dag zou hij door een toevallige samenloop van omstandigheden op sollicitatiegesprek zijn geweest bij Verschuren.

5.5.  De tweede omstandigheid is dat voldoende aannemelijk is geworden dat de Rabobank-coöperaties die voorheen klant waren van NN thans allemaal klant zijn geworden van Verschuren. Zelfs Rabobank-coöperaties die nog projecten hadden lopen bij NN zijn naar Verschuren overgestapt. Hoewel het, zeker na een faillissement, niet ongebruikelijk is dat er klanten zijn die hun cont(r)acten met de (opvolger van de) failliet opzeggen, is het op zijn minst opmerkelijk dat al deze Rabobank-coöperaties naar Verschuren zijn overgestapt. Dit geldt temeer nu [de heer X] ter zitting heeft erkend dat hij bij Verschuren niet een vacante bestaande functie vervult, maar een nieuwe vrijgekomen functie en dat de Rabobank-coöperaties tezamen een “megaklant” zijn.

5.6.  De derde omstandigheid is dat [de heer X] twee dagen na de faillietverklaring op eigen titel e-mails aan de Rabobank-coöperaties en andere voormalige klanten van NN heeft gezonden. Deze onder r.o. 2.3. en 2.6. geciteerde e-mails wekken de indruk dat [de heer X] zal gaan werken respectievelijk werkt voor de opvolger van NN. Hierbij speelt ook een rol dat [de heer X] – in tegenstelling tot Werkgever – geen enkele productie heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn stellingen. Zo had het voor de hand gelegen dat hij verklaringen van een aantal Rabobank-coöperaties zou hebben overgelegd, waaruit zou blijken dat hij hen direct voldoende duidelijk heeft gemaakt dat hij niet bij de opvolger van NN werkzaam is, maar bij een derde.

5.7.  De vierde omstandigheid is dat [de heer X] omzetgegevens van NN met betrekking tot de Rabobank-coöperaties direct na het faillissement naar zijn privé e-mailadres heeft gemaild. [de heer X] heeft betoogd dat hij de omzetgegevens slechts in het kader van bonusafspraken naar zijn privé e-mailadres heeft gezonden en dat hij absoluut niet de bedoeling had en heeft om deze gegevens ten behoeve van Verschuren te gebruiken. Dit verweer is onvoldoende om de verdenking van misbruik die [de heer X] op zich heeft geladen te ontzenuwen.

5.8.  De vijfde omstandigheid is dat [de heer X] na het faillissement van NN het door hem gebruikte, doch op naam van NN staande en door de curator geblokkeerde mobiele telefoonnummer op zijn eigen naam heeft laten overschrijven. Vast staat dat de curator zijn hiervoor vereiste medewerking niet heeft verleend. De stelling van [de heer X] dat hij niet wist dat hij hiervoor de toestemming van de curator nodig had, komt de voorzieningenrechter ongeloofwaardig voor. Alle mobiele telefoonnummers waren niet voor niets door de curator afgesloten. [de heer X] wist als geen ander dat dit telefoonnummer van groot belang was voor met name de communicatie met de Rabobank-coöperaties. Door zijn actie kwamen de Rabobank-coöperaties met hun opdrachten, ook toen [de heer X] al in dienst was bij Verschuren, automatisch bij hem terecht en heeft Werkgever niet de mogelijkheid gekregen om op een eerlijke wijze met [de heer X]/Verschuren te concurreren. Hier komt bij dat [de heer X] het inmiddels op zijn naam staande telefoonnummer wederom heeft laten blokkeren toen hij de bijbehorende simkaart aan de curator afgaf, zodat Werkgever geen gebruik kon maken van dit telefoonnummer.

5.9.  De voornoemde omstandigheden brengen, bezien in hun onderlinge samenhang, met zich mee dat [de heer X] jegens Werkgever onrechtmatig handelt, zodat de vordering sub 1 in beginsel voor toewijzing gereed ligt. Een volledige toewijzing van het gevorderde verbod gaat te ver nu dat zou neerkomen op een concurrentiebeding dat partijen nooit zijn overeengekomen. Het verbod zal derhalve niet alleen in duur worden beperkt, maar ook in omvang. Nu de zaak zich nagenoeg geheel toespitst op de Rabobank-coöperaties die voorheen klant waren van NN, zal het op te leggen verbod alleen ten aanzien van deze klanten gelden. De betreffende Rabobank-coöperaties zijn, zo is ter zitting gebleken, bij partijen genoegzaam bekend.

5.10.  De gevorderde dwangsom zal worden beperkt en hieraan zal een maximum en een rechterlijke matigingsbevoegdheid van de hierna te vermelden inhoud worden verbonden.

Afgifte goederen (vordering sub 2)

5.11.  Gesteld noch gebleken is dat [de heer X] aan Werkgever toebehorende goederen onder zich zou hebben, anders dan digitale gegevens. Nu een gebod tot afgifte van digitale gegevens, gelet op de mogelijkheid daarvan kopiebestanden te behouden, als een inhoudsloos gebod moet worden beschouwd, zal de vordering sub 2 reeds hierom worden afgewezen.

Geldvordering (vordering sub 3)

5.12.  Ten aanzien van de vordering tot betaling van een voorschot op de beweerdelijk geleden schade merkt de voorzieningenrechter het volgende op. Uitgangspunt bij de beoordeling van een vordering in kort geding tot veroordeling van betaling van een geldsom als voorschot op een uitkering inzake schadevergoeding is dat toewijzing in beginsel slechts mogelijk is wanneer voldoende aannemelijk is dat ook in een bodemprocedure het door de voorzieningenrechter in het kort geding toegekende bedrag zal worden toegewezen. De omvang van de door Werkgever gevorderde schadevergoeding is echter niet voldoende aannemelijk geworden om te kunnen worden toegewezen. Hoewel goed denkbaar is dat Werkgever schade heeft geleden als gevolg van onrechtmatige concurrentie door [de heer X], is er een nader onderzoek nodig met betrekking tot de daadwerkelijke omvang en de causaliteit, waartoe het kort geding zich in het algemeen niet leent.

5.13.  Dit is slechts anders indien het belang waarin Werkgever bescherming verzoekt, bepaaldelijk vereist dat in weerwil van de daaraan klevende bezwaren een dergelijk onderzoek wordt uitgevoerd. Dat is hier niet aan de orde. Gesteld noch gebleken is dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist.

5.14.  Op grond van het vorenstaande zal de vordering sub 3 worden afgewezen.

Proceskostenveroordeling (vordering sub 4)

5.15.  Gelet op het feit dat partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.16.  Nu de geldvordering (vordering sub 3) niet zal worden toegewezen, ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding om de gevorderde beslagkosten toe te wijzen. Het staat Werkgever uiteraard vrij om deze beslagkosten in de bodemprocedure nogmaals te vorderen.

6.  De beoordeling in reconventie

6.1.  Werkgever heeft bezwaar gemaakt tegen de eis in reconventie, omdat hiervan pas op 28 juli 2010 en niet uiterlijk 24 uur voor de terechtzitting mededeling is gedaan. De voorzieningenrechter gaat aan dit bezwaar voorbij, aangezien de vordering in reconventie dusdanig samenhangt met de vordering sub 3 in conventie, dat niet aangenomen kan worden dat Werkgever zich hierop niet in voldoende mate heeft kunnen voorbereiden en derhalve benadeeld is.

6.2.  Bij haar betwisting van het spoedeisend belang miskent Werkgever dat ingeval iemand opheffing vordert van een ten laste van hem – in diens visie onrechtmatig – gelegd beslag, er uit de aard van de zaak sprake is van een voldoende spoedeisend belang om de zaak aan de voorzieningenrechter voor te leggen.

6.3.  Volgens het bepaalde in artikel 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van [de heer X] om voldoende aannemelijk te maken dat de door Werkgever gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd.

6.4.  Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is in het onderhavige geval niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door Werkgever ingeroepen recht gebleken nu voldoende aannemelijk is geworden dat [de heer X] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Werkgever. De voorzieningenrechter verwijst hierbij naar hetgeen hij reeds heeft overwogen in conventie (r.o. 5.2. tot en met 5.9. en 5.12. tot en met 5.14.). Om de juistheid van het een en ander vast te kunnen stellen is, is een nader onderzoek nodig, waartoe dit kort geding zich niet leent.

6.5.  Op grond van het vorenstaande is evenmin aannemelijk geworden dat het beslag onnodig is gelegd.

6.6.  Ook bij afweging van de (overige) belangen ziet de voorzieningenrechter voorshands geen aanleiding tot opheffing van het beslag over te gaan. Weliswaar wil hij aannemen dat [de heer X] mogelijk hinder ondervindt van het beslag, echter [de heer X] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat – ondanks het feit dat van de ondeugdelijkheid van het door Werkgever ingeroepen recht niet summierlijk is gebleken – zijn belang bij opheffing van het gelegde beslag desondanks zwaarder weegt dan het belang van Werkgever bij handhaving van het beslag. De voorzieningenrechter zal de vordering van [de heer X] derhalve afwijzen.

6.7.  [de heer X] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Werkgever worden begroot op € 408,00 (factor 0,5 x
€ 816,00) aan salaris advocaat.

7.  De beslissing

De voorzieningenrechter

in conventie
7.1.  verbiedt [de heer X] om met ingang van 31 juli 2010 gedurende een tijdvak van zes maanden zakelijke contacten te onderhouden met Rabobank-coöperaties die voorheen klant waren van NN;

7.2.  veroordeelt [de heer X] om aan Werkgever een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere keer dat hij niet aan de in 7.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid van de dwangsom tot de dag van algehele betaling, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt, met dien verstande dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, (mede) gelet op de mate van verwijtbaarheid van de overtreding;

7.3.  verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

7.4.  compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

7.5.  wijst het meer of anders gevorderde af;

in reconventie

7.6.  wijst de vorderingen af;

7.7.  veroordeelt [de heer X] in de proceskosten, aan de zijde van Werkgever tot op heden begroot op € 408,00;

7.8.  verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. (bron: www.rechtspraak.nl)

Mocht u omtrent ontslag en concurrentie vragen hebben dan wel behoefte hebben aan direct advies of bijstand (hulp), kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor in Utrecht. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze advocaten aan de telefoon. Onze advocaten in Utrecht zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.