Bewind en mentorschap

Uitgangspunt is dat bij maatregelen als het instellen van een bewind en mentorschap de rechthebbende c.q. betrokkene wordt gehoord omdat dergelijke beslissingen een verstrekkend karakter hebben en haar belangen rechtstreeks raken.

Op grond van 1:435 lid 3 en artikel 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder en de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.

Als de rechthebbende zelf geen uitdrukkelijke voorkeur heeft of als de rechter die voorkeur niet volgt, wordt bij voorkeur een van de in lid 4 genoemde personen benoemd: de echtgenoot, geregistreerd partner, dan wel een andere levensgezel en bij gebreke daarvan een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters.

Verder geeft de wet in lid 5 van artikel 1:452 BW aan dat het de voorkeur verdient om de taak van bewindvoerder en de mentor zoveel mogelijk in één hand te leggen.
Onder omstandigheden moet niet aangewezen worden geacht om de rechthebbende c.q. betrokkene te horen. Bijvoorbeeld indien deze niet in staat is zijn/haar mening kenbaar maken en/of de situatie, waar hij/zij toestemming voor moet geven, niet begrijpt. In dat geval is een gesprek met de rechthebbende c.q. betrokkene onnodig belastend zijn en heeft dit geen toegevoegde waarde. (bron:www.rechtspraak.nl)