proefomgangsregeling

X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna: de vrouw,

t e g e n

[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna: de man,

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van , waarvan de inhoud bij partijen bekend is.

2. Het geding in hoger beroep

2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 27 september 2006, heeft de vrouw het hof verzocht de eerdergenoemde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling met de minderjarige [Z.] af te wijzen.

2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 24 oktober 2006, heeft de man verzocht het beroep van de vrouw ongegrond te verklaren, althans af te wijzen en de eerdergenoemde beschikking te bekrachtigen.

2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 december 2006. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
– de vrouw, bijgestaan door mr. A;
– de man, bijgestaan door mr. B;
– namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad): mevrouw X.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
– de producties, overgelegd bij het beroepschrift;
– het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 13 september 2005;
– de brief van de raad d.d. 10 oktober 2006.
Na de mondelinge behandeling heeft de raad het rapport van 19 december 2006 met bijlagen, bestemd voor de rechtbank, aan het hof gezonden. Het hof heeft dit rapport niet in de beoordeling betrokken, nu dit niet ter zitting met partijen besproken is.

3. De gronden van het hoger beroep

Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.

4. De beoordeling

4.1 De vrouw en de man hebben van 1998 tot januari 2004 een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is op [geboortejaar] [Z.] te [geboorteplaats] geboren. De man heeft [Z.] erkend. De vrouw heeft het eenhoofdig gezag over [Z.]. Op 26 mei 2005 heeft de man bij de rechtbank een verzoekschrift ingediend tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de man en [Z.], inhoudende dat de man gedurende één zondag per vier weken van 10.00 uur tot 18.00 uur vrijelijk omgang kan hebben met [Z.], met de bedoeling deze regeling in de toekomst langzaam uit te breiden. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd, stellende dat er voldoende contra-indicaties zijn die zich in het belang van [Z.] verzetten tegen het nastreven van een omgangsregeling. Op verzoek van de rechtbank heeft de raad een onderzoek uitgevoerd en een rapport uitgebracht op 10 mei 2006.

4.2. De rechtbank is in de bestreden beschikking van oordeel dat het belang van het kind bij omgang met zijn vader genoegzaam vast is komen te staan en dat er van bezwaren aan de zijde van de man tegen omgang niet is gebleken. Van de vrouw kan – na afweging van de belangen van partijen – in redelijkheid worden gevergd dat zij het belang van het kind bij omgang laat prevaleren boven haar bezwaren tegen omgang. De rechtbank stelt vast dat er geruime tijd geen omgang is geweest tussen de man en het kind, dat [Z.] nog erg jong is en dat het wenselijk is dat er bij de vrouw enig draagvlak wordt gecreëerd voor de omgang. De rechtbank besluit op grond van het voorgaande een proefomgangsregeling vast te stellen, bestaande uit een drietal, onder leiding van de raad in overleg met partijen, te houden omgangscontacten. Voorts verwijst de rechtbank partijen naar begeleide omgang in het omgangshuis van de Stichting Kompaan, die direct dient aan te sluiten op de drie door de raad begeleide omgangsmomenten. Van deze beschikking komt de vrouw in beroep.

4.3. In haar beroepschrift stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte oordeelt dat het belang van [Z.] bij omgang met zijn vader genoegzaam is vast komen te staan. De vrouw stelt dat [Z.] sterker dan gemiddeld wordt beïnvloed door zijn omgeving, waarvoor zij verwijst naar de brief van de psycholoog drs. P. van 11 september 2006. Gezien de persoonlijkheid van [Z.] en gezien het feit dat het kind al jaren geen contact heeft met de man, is geforceerde omgang niet in het belang van het kind.
Voorts stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte van oordeel is dat in redelijkheid van haar kan worden gevergd dat zij het belang van haar kind bij omgang laat prevaleren boven haar bezwaren tegen de omgang. Een omgangsregeling kan volgens de vrouw alleen slagen als de ouders met elkaar communiceren en mag geen inbreuk vormen op een ongestoorde verhouding tussen moeder en kind. De vrouw heeft geen vertrouwen in de man nu hij haar in het verleden heeft mishandeld. Eerst zou gewerkt moeten worden aan het herstel van vertrouwen. De man heeft hiertoe geen enkele poging ondernomen.

(bron: www.rechtspraak.nl)

4.4. Ter zitting heeft de vrouw hier aan toegevoegd dat zij in afwachting van het hoger beroep niet heeft meegewerkt aan de door de raad te begeleiden proefomgang. Zij stelt dat het nu goed gaat met [Z.]. De omgang kan gezien de hooggevoeligheid van [Z.] nadelig voor hem zijn. Zij stelt dat de raad het standpunt, dat [Z.] stevig genoeg is voor omgang, slechts baseert op één contact met [Z.] van ongeveer 15 minuten. Weliswaar hoeft zij niet bij de omgang aanwezig te zijn doch zij moet [Z.] wel opvangen als hij terugkeert na de omgang. Aangezien zij geen enkel vertrouwen heeft in de man, kan de vrouw de omgang niet ondersteunen. Het zal niet eenvoudig zijn om het vertrouwen te herstellen. Zij heeft lang geprobeerd om de man zijn vaderrol te laten vervullen, doch is hier niet in geslaagd. Zij geeft er de voorkeur aan dat er geen omgang komt. Zij is echter bereid om mee te werken aan het creëren van een vertrouwensbasis indien er toch omgang moet komen.

4.5. In zijn verweerschrift heeft de man aangevoerd dat de vrees van de vrouw voor een geforceerde omgang niet terecht is omdat de omgang onder uitgebreide begeleiding zal plaatsvinden en deze door een aantal specialisten zal worden geëvalueerd. Indien uit de evaluatie blijkt dat omgang niet in het belang van het kind is, zal de man deze uitkomst respecteren. De man stelt uitdrukkelijk dat er geen sprake is van alcohol- of drugsgebruik. Hij is bereid zijn medewerking te verlenen aan het herstel van vertrouwen in hem, teneinde in het belang van [Z.] de communicatie tussen de ouders te verbeteren.

4.6. Ter zitting heeft de advocaat van de man alsnog het verweer gevoerd dat de vrouw niet ontvankelijk is in haar hoger beroep, nu de door de rechtbank gegeven beschikking een niet voor hoger beroep vatbare tussenbeschikking is. Voorts brengt de man naar voren dat hij reeds twee jaar doende is om met [Z.] omgang te krijgen doch dat de vrouw op geen enkele wijze meewerkt. De vrouw gaat steeds verder, de man zou nu al een geweldspleger zijn. De man herhaalt dat hij bereid is om mee te werken aan het herstel van vertrouwen van de vrouw in hem, bijvoorbeeld door mediation of ouderschapsreorganisatie via GGZ.

4.7. Door de vertegenwoordiger van de raad wordt gemeld dat de vrouw op 24 oktober 2006 heeft aangegeven niet mee te willen werken aan de (proef)omgang tussen [Z.] en de man. De raad heeft de rechtbank hiervan in kennis gesteld. De raad blijft van oordeel dat omgang tussen [Z.] en zijn vader in het belang van [Z.] is. De vrees van de vrouw acht de raad niet op zijn plaats nu het een drietal proefomgangsmomenten bij de raad betreft die begeleid zullen worden door een gedragstherapeut. Ook de vrouw zal daarbij ondersteund worden. Indien zal blijken dat de proefomgang nadelig is voor [Z.], zal deze stopgezet worden. De raad overweegt een verzoek tot ondertoezichtstelling ten behoeve van de uitvoering van een omgangsregeling bij de rechtbank in te dienen in het geval dat de vrouw medewerking blijft weigeren.

4.8. Het hof overweegt als volgt.

4.8.1. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
Door de man is ter zitting alsnog het verweer gevoerd dat de vrouw niet ontvankelijk is in haar hoger beroep omdat de door de rechtbank gegeven beschikking een niet voor hoger beroep vatbare tussenbeschikking betreft. Het hof verwerpt dit verweer. Er is in casu sprake van een in tijd begrensde eindbeslissing ten aanzien van een begeleide proefomgangs- regeling die niet meer kan worden ongedaan gemaakt en derhalve een onherroepelijk karakter heeft. Bovendien maakt de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling geen onderdeel uit van een onderzoek, zodat ook hieruit kan worden afgeleid dat de vastgestelde omgangsregeling weliswaar voorlopig is, doch voor wat betreft de door de rechtbank voorziene periode een definitief karakter heeft. Het hof acht de vrouw derhalve ontvankelijk in haar hoger beroep.

4.8.2. Ten aanzien van het hoger beroep.
Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw van mening is dat omgang met de vader niet in het belang van [Z.] is. Als argumenten daarvoor noemt zij [Z.] hypergevoeligheid, het feit dat [Z.] zijn vader een aantal jaren niet heeft gezien, alsmede de omstandigheid dat de vrouw geen enkel vertrouwen heeft in de man en daardoor de omgang niet kan ondersteunen.
In het rapport van de raad van 10 mei 2006 wordt echter gesteld dat de omgang met de man wel in het belang van [Z.] is. [Z.] is een kleuter met voldoende draagkracht. Hij ontwikkelt zich goed. Er is niet gebleken van belemmeringen aan de kant van de man om een verantwoorde omgang met [Z.] op te bouwen. De man stelt zich daarbij coöperatief en terughoudend op en veroorzaakt geen onrust.
Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig.
De vrouw heeft in afwachting van dit hoger beroep geen medewerking verleend aan de beslissing van de rechtbank dat er drie begeleide proefomgangscontacten moeten plaatsvinden.
Ter zitting is aan de orde gekomen dat de vrouw, weliswaar met de nodige reserves, bereid is door middel van ouderschapsreorganisatie te werken aan het herstel van het vertrouwen in de man en het bevorderen van de onderlinge communicatie. Partijen hebben toegezegd zich hiervoor bij het Algemeen Maatschappelijk Werk aan te zullen melden. Het hof is van oordeel dat deze belangrijke stap gezet moet worden doch dat dat niet mag betekenen dat gewacht moet worden met het laten plaatsvinden van de begeleide proefcontacten. Er is zoveel deskundige begeleiding voor [Z.] en de vrouw, zowel tijdens als na de omgang, dat niet valt in te zien waarom met deze proefomgang geen aanvang zou kunnen worden genomen. Hetzelfde geldt voor de door de rechtbank opgelegde begeleide omgang bij het omgangshuis. Of vervolgens een definitieve omgangsregeling kan worden vastgesteld is een beslissing die door de rechtbank in eerste aanleg genomen zal worden.
Gezien het voorgaande bekrachtigt het hof de beschikking waarvan beroep.

5. De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 15 augustus 2006;

Hebt u omtrent vragen dan wel behoefte aan direct advies of bijstand (hulp), kunt u altijd  telefonisch contact opnemen met onze advocaten. Dit gaat snel en u krijgt direct een  advocaat aan de telefoon. Onze advocaten zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu op 030 252 35 20. .