Advocaten echtscheiding – geen kosten veroordeling personen- en familierecht

Ons bereikt vaak de vraag of er ook een proceskostenveroordeling gevorderd kan worden in personen- en familierecht zaken.

Antwoord op deze vraag is duidelijk. Oftewel: nee. In personen- en familierechtzaken draagt ieder der partijen in beginsel zijn eigen kosten. De kosten komen dus niet bij de andere partij te liggen, onder de voorwaarde dat er wel op een verantwoorde wijze wordt geprocedeerd. De achterliggende gedachte hierbij is: er is geen winnaar of verliezer in dergelijke zaken. Verder brengt de redelijkheid en billijkheid met zich mee, dat áls één van beide partijen wel volledig in het gelijk wordt gesteld, dat er niet automatisch een kostenveroordeling plaatsheeft.

Vaak is het ook zo dat als er wel een kostenveroordeling zou worden uitgesproken de communicatie tussen partijen (voor zover dat al niet het geval is) ernstig verstoord raakt. Vaak zijn er kinderen in het spreekwoordelijke spel. Extra reden voor de rechter om zeer terughoudend te zijn om een partij in de kosten (van de ander) te veroordelen.

Wordt vorenstaande niet anders, op het moment dat één van de partijen de ander telkens onnodig in rechte betrekt? De rechtbank vindt in onderhavige kwestie  (min of meer) van wel. Het gerechtshof Den Bosch daarentegen niet. De redelijkheid en billijkheid brengt met zich mee dat de kosten gecompenseerd dienen te blijven, aldus het Hof. Echter, dit wordt slechts anders wanneer evident duidelijk is dat één der partijen telkens onnodig in rechte wordt betrokken.

 

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht

in de zaak in hoger beroep van:

[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,

tegen

[Y.],
wonende te [woonplaats],
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 31 mei 2011.

2. Het geding in hoger beroep

2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 augustus 2011, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de in de bestreden beschikking opgenomen veroordeling in de kosten en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de kosten tussen partijen in beide instanties zullen worden gecompenseerd.

2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 november 2011, heeft de man verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep.
Tevens heeft de man incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de veroordeling in de proceskosten en opnieuw rechtdoende de vrouw te veroordelen in de werkelijke proceskosten van de man zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, nader te bepalen op € 4.927,57.

2.2.1. Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 23 december 2011, heeft de vrouw verzocht het verzoek van de man in incidenteel appel af te wijzen.

2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 januari 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
– de vrouw, -de man
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
– de brief met bijlage van de advocaat van de man d.d. 20 januari 2012.

3. De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel

3.1. Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de vrouw veroordeeld tot het dragen van 3/4e deel van de proceskosten, in die zin dat zij ter zake een bedrag van € 625,75 aan de man dient te betalen. Voorts heeft de rechtbank de sinds de echtscheiding van partijen bestaande zorgregeling tussen de man en [minderjarige dochter], de minderjarige dochter van partijen, gewijzigd.

3.2. De vrouw en de man kunnen zich met de beslissing inzake de proceskostenveroordeling niet verenigen en zij zijn hiervan in (incidenteel) hoger beroep gekomen.

3.3. De vrouw voert – kort samengevat – aan dat de rechtbank haar ten onrechte heeft veroordeeld in 3/4e deel van de proceskosten. De rechtbank is er volgens de vrouw volledig aan voorbij gegaan dat de vrouw voorafgaande aan de indiening van haar verzoek meerdere malen met de man tevergeefs heeft getracht in onderling overleg tot aanpassing van de zorgregeling te komen. De vrouw heeft zich dan ook genoodzaakt gezien een verzoek bij de rechtbank in te dienen, nu er zonder rechterlijke tussenkomst niet tot een gewijzigde invulling van de zorgregeling kon worden gekomen. Dat het de rechtbank heeft verbaasd dat partijen geen volledige overeenstemming hebben kunnen bereiken over de geschilpunten, rechtvaardigt – naar de mening van de vrouw – nimmer een proceskostenveroordeling van één der partijen. Ten onrechte heeft de rechtbank de geschilpunten als ondergeschikt aangemerkt. Volgens de vrouw is het niet aan de rechtbank om een waardeoordeel over de geschilpunten te vellen en dit vervolgens ten grondslag te leggen aan de beslissing voor een veroordeling in de kosten. Bovendien heeft de rechtbank bij haar beslissing volledig uit het oog verloren dat ook de man in zijn verweerschrift aan de rechtbank zelfstandige verzoeken heeft voorgelegd om de zorgregeling te wijzigen. Deze verzoeken zijn nagenoeg van gelijke aard als de verzoeken van de vrouw, zodat de rechtbank naar de mening van de vrouw partijen niet gelijk heeft behandeld door de vrouw in de kosten te veroordelen.

3.4. De man voert – kort samengevat – aan dat de rechtbank op terechte gronden de vrouw in de proceskosten heeft veroordeeld. Volgens de man heeft hij voorafgaand aan de procedure nimmer iets van de vrouw vernomen over een eventuele wijziging in de zorgregeling. In de procedure in eerste aanleg heeft de vrouw welbewust en weloverwogen een onvolledige c.q. onjuiste voorstelling van zaken gegeven, nu gaandeweg de procedure immers is komen vast te staan dat partijen reeds in 2009 aanvullende afspraken hebben gemaakt aangaande de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Van deze feiten heeft de vrouw ten onrechte geen melding gemaakt. Het verzoek van de vrouw kan dan ook niet anders worden gekwalificeerd dan chicanerend. In ieder geval werd de man ten onrechte genoodzaakt om zich tegen de verzoeken van de vrouw te verweren, waarbij de man zijn raadsman heeft ingeschakeld. Als gevolg van het feit dat de man niet in aanmerking kwam voor gesubsidieerde rechtsbijstand, werd hij geconfronteerd met aanzienlijke kosten. Het enige waar de rechtbank zich over diende uit te laten, was de vraag of de omgangsmomenten dienden te eindigen om 18.00 uur of om 19.00 uur.
De rechtbank heeft in de ogen van de man terecht geoordeeld dat de resterende geschilpunten ondergeschikt zijn aan de volledige regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.

3.5. De vrouw voert in haar verweer in incidenteel appel – in aanvulling op hetgeen door haar in het beroepschrift reeds is gesteld – aan dat zij bij de indiening van haar verzoek een rechtens te respecteren belang heeft en rechterlijke colleges een grote terughoudendheid plegen te betrachten bij kostenveroordelingen in familierechtelijke procedures.

3.6. Het hof overweegt het volgende. In zaken tussen ex-partners wordt in het algemeen besloten tot compensatie van kosten, hetgeen inhoudt dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen. De gedachte daarachter is dat de afwikkeling van een scheiding en al wat daarmee samenhangt dikwijls gepaard gaat met persoonlijke en inter-relationele moeilijkheden. De redelijkheid en billijkheid brengen met zich mee dat niet te snel tot een kostenveroordeling van een der partijen wordt overgegaan. Een zakelijk “gelijk” van de een op een of meerdere onderdelen van de rechtsstrijd tussen partijen betekent immers niet zonder meer dat de ander, de aard van de geschilpunten in aanmerking genomen, de zaak zonder behoorlijke gronden aanhangig heeft gemaakt. Die gronden kunnen deels liggen in de emotionele geladenheid van de problematiek. De rechter in familierechtelijke aangelegenheden zou zijn taak miskennen, indien hij uitsluitend toegankelijk zou zijn voor een zakelijke en juridische argumentatie.
De noodzakelijke terughoudendheid van de rechter wordt ook ingegeven door de overweging dat partijen in vele gevallen nog met elkaar verder moeten, in onderhavig geval als de ouders van [minderjarige dochter]. Een kostenveroordeling (grotendeels) ten laste van de een ten gunste van de ander kan de verdere relatie belasten, nu deze veroordeling als prestigewinst kan worden opgevat.

3.6.1. Ook in familierechtelijke zaken kunnen zich echter gevallen voordoen waarbij het juist in strijd is met de redelijkheid en billijkheid om de proceskosten te compenseren. Wil sprake zijn van een dergelijke situatie, dan dient zeer evident sprake te zijn van het nodeloos in rechte betrekken van de wederpartij. Naar het oordeel van het hof is hiervan niet althans onvoldoende sprake.
Artikel 1:377 e van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft de rechter op verzoek van (een van) de ouders de mogelijkheid op grond van gewijzigde omstandigheden een in kracht van gewijsde gegane beschikking danwel een tussen de ouders zelf overeengekomen zorgregeling te wijzigen. De wet bevat geen afzonderlijke criteria voor een inhoudelijke wijziging van de bestaande zorgregeling of eerdere omgangsbeslissing. Een dergelijke wijziging kan betrekking hebben op de wijze van omgang, bijvoorbeeld de frequentie of de duur daarvan. De vrouw heeft een wijziging verzocht ten aanzien van de duur van de zorgregeling. Noch voorafgaand aan noch tijdens de zitting in eerste aanleg zijn partijen over de resterende geschilpunten nader tot elkaar gekomen, hetgeen beide partijen aan te rekenen valt en niet slechts de vrouw. De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking de bestaande zorgregeling gewijzigd. De rechtbank heeft de vrouw dan ook ontvankelijk geacht in haar verzoek en heeft op dit verzoek inhoudelijk beslist. Dat het uiteindelijke beslispunt van de rechtbank mogelijk slechts een minimale omvang lijkt te hebben, neemt niet weg dat dit punt in de relatie tussen partijen en in de relatie met hun kind van wezenlijk belang kan zijn. Er kan naar het oordeel van het hof dan ook niet geoordeeld worden dat sprake is van nodeloos of lichtvaardig procederen. Het feit dat de man geen toegang heeft tot de gefinancierde rechtsbijstand maakt eveneens niet dat er strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
Uit de stukken blijkt dat partijen reeds geruime tijd niet in staat zijn om met elkaar te communiceren, ook niet over hun dochter [minderjarige dochter].
Temeer nu de onderlinge verhouding tussen partijen al onder spanning staat, draagt een ambtshalve proceskostenveroordeling zeker niet bij aan een verbetering van deze verstandhouding en terughoudendheid is naar het oordeel van het hof dan ook geboden.

3.7. Gelet op het vorenstaande ziet het hof, anders dan de rechtbank, geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke proceskostenveroordeling in familiezaken en zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover het betreft de ambtshalve proceskostenveroordeling.

3.8. Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4. De beslissing

Het hof:

op het principaal en incidenteel appel:

vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 31 mei 2011 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover de rechtbank de vrouw heeft veroordeeld in ¾ van de proceskosten;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;

compenseert de proceskosten in beide instanties, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.