Alimentatie alsnog op nihil gesteld, ditmaal met ambtshalve wijziging rechtsgrond

In deze zaak stelt de man dat de vastgestelde alimentatie (bij echtscheiding) nimmer aan de daartoe gestelde eisen heeft voldaan. Hij verzoekt de rechtbank om te bepalen dat het bedrag aan alimentatie op nihil wordt gesteld, dan wel niet wordt verlaagd.

De rechtbank wijst het verzoek van de man af en baseert haar oordeel op een geheel andere juridische grondslag dan waar de man zijn verzoek op heeft gebaseerd.  De  rechtbank heeft volgens de man ten onrechte overwogen dat de man zich beroept op een wijziging van omstandigheden. En dus niet, zoals de man daadwerkelijk heeft gedaan, dat de rechtbank destijds bij de vaststelling van de onderhoudsbijdrage is uitgegaan van onjuist of onvolledige gegevens.

De rechter mag de rechtsgronden (ambtshalve) aanvullen. Dat staat in de wet. Het gerechtshof komt dan ook tot het oordeel dat er voldoende argumenten op tafel lagen om de rechtsgronden aan te vullen, in die zin dat de uitspraak van de rechtbank ten tijde van de echtscheiding vanaf het begin af aan niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven. Vanaf het begin werkt de man niet meer en ontvangt hij een WWB uitkering. Om reden hiervan wordt het verzoek van de man gehonoreerd en wordt de (kinder)alimentatie op nihil gesteld.

Mocht u omtrent het hiervoor gemelde vragen hebben dan wel behoefte hebben aan direct advies, kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een advocaat aan de telefoon. Wij zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu op 030 252 35 20.

Uitspraak
GERECHTSHOF
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,

tegen

[verweerster], de moeder,
[verweerster], de jongmeerderjarige,
beiden wonende te [woonplaats],
verweersters in hoger beroep,
 

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 21 januari 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank van 28 oktober 2009.

De moeder heeft op 2 maart 2010 een verweerschrift ingediend.

Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 19 februari 2010 aanvullende stukken ingekomen.

Namens de minderjarigen is bij het hof op 12 juli 2010 een brief van de gezinsbegeleider ingekomen.

Op 18 augustus 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat,, de moeder en de jongmeerderjarige, bijgestaan door hun advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.

HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de vader tot wijziging van de door de rechtbank bij beschikking van 13 maart 2000 bepaalde, door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook te noemen: kinderalimentatie) van de minderjarigen:
[naam minderjarige], geboren [in 1994] te [geboorteplaats] en
[naam minderjarige], geboren [in 1994] te [geboorteplaats] (hierna ook te noemen: de minderjarigen),
en de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de thans jongmeerderjarige:
[naam jongmeerderjarige], geboren [in 1991] te [geboorteplaats], ten bedrage van € 136,13 per maand per kind, afgewezen.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de kinderalimentatie respectievelijk de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten laste van de vader.

2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, en opnieuw beschikkende, te bepalen dat de alimentatie op nihil zal worden gesteld met ingang van de datum van indiening van het inleidende verzoekschrift, met veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure, het griffierecht en het salaris van de gemachtigde van de vader daaronder begrepen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de vader zijn verzoek in hoger beroep vermeerderd, in die zin dat hij nihilstelling van de alimentatie verzoekt met ingang van 13 maart 2000.

3. De moeder bestrijdt zijn beroep. Zij verzoekt het verzoek van de vader af te wijzen, dan wel deze niet-ontvankelijk te verklaren en de vader te veroordelen in de proceskosten.

4. Het hof stelt voorop dat, nu de moeder zich niet heeft verzet tegen het ter zitting gedane verzoek van de vader om de jongmeerderjarige als procespartij te betrekken in de onderhavige procedure, de jongmeerderjarige mede als verwerende partij in hoger beroep wordt aangemerkt. In dit kader heeft de advocaat van de moeder ter zitting verklaard dat zij zich alsdan eveneens voor de jongmeerderjarige stelt.

5. De vader voert in hoger beroep aan dat de rechtbank in de bestreden beschikking ten onrechte heeft overwogen dat de man zich op een wijziging van omstandigheden beroept en niet op het feit dat de rechtbank destijds bij de vaststelling van haar beschikking van 13 maart 2000 is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens. Verder stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen: “Dat betekent dat nu de man thans een uitkering krachtens de WWB geniet, niet kan worden gesteld dat er sprake is van een rechtens relevante wijziging in zijn situatie op grond waarvan de alimentatieplicht zou moeten worden aangepast”.

6. De behoefte aan een door de vader te betalen kinderalimentatie respectievelijk bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie staat als niet bestreden vast. Alleen de draagkracht van de vader is in geschil.

7. Ingevolge artikel 1:401, vierde lid, Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij de uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.

Het hof overweegt als volgt.
8. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat de vader zich beroept op een wijziging van omstandigheden en niet op het feit dat de rechtbank destijds bij de vaststelling van haar beschikking van 13 maart 2000 is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens.
De vader heeft ter toelichting op zijn hoger beroep gesteld dat in het verzoekschrift in eerste aanleg is aangevoerd dat hij weliswaar door gewijzigde omstandigheden niet langer in staat is om zijn vaste lasten te voldoen en al evenmin de alimentatie, doch dat deze omstandigheid zich reeds voordoet sinds het moment dat hij geen inkomsten meer heeft uit arbeid, en hij met het ontvangen van een WWB-uitkering niet langer de draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud zoals aanvankelijk bij beschikking van 13 maart 2000 van de rechtbank Rotterdam bepaald was.

9. Gelet op het inleidende verzoek van de vader en hetgeen partijen ter zitting naar voren hebben gebracht, is het hof van oordeel dat voldoende aanknopingspunten ter beschikking waren om de rechtsgronden op de voet van artikel 25 Rv ambtshalve aan te vullen, in die zin dat de rechterlijke uitspraak van 13 maart 2000 vanaf het begin niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven, hetgeen de rechtbank heeft nagelaten.

10. Vast staat dat de vader in 2000 ten tijde van de echtscheiding gedetineerd is geweest in Marokko. De man heeft gesteld dat zijn inkomen vanaf 2000 nihil was en dat hij de draagkracht mist om de destijds door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie te voldoen. Blijkens het verweerschrift in hoger beroep van de moeder is de moeder eveneens van mening dat het inkomen van de vader in maart 2000 en in de jaren daarna gering dan wel nihil is geweest, zodat deze omstandigheid niet is gewijzigd en tussen partijen vast staat. Gelet op bovenstaande is het hof van oordeel dat de vader vanaf maart 2000 geen draagkracht heeft om enige bijdrage ten behoeve van de kinderen te voldoen. In dit kader acht het hof de moeder, gelet op haar stelling dat de vader geen inkomen heeft vanaf maart 2000, niet in haar verdediging geschaad met betrekking tot de ter terechtzitting door de vader verzochte wijziging van het petitum.

11. Op grond van het vorenstaande is genoegzaam vast komen te staan dat de rechterlijke uitspraak van 13 maart 2000 vanaf het begin niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven, en dient te worden gewijzigd. De tweede grief behoeft derhalve geen bespreking meer, nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.

12. In de onderhavige zaak doen zich geen bijzondere omstandigheden voor die afwijking van de regel dat in alimentatieprocedures tussen ex-echtgenoten de kosten van het geding behoren te worden gecompenseerd, rechtvaardigen.

13. Mitsdien beslist het hof als volgt.

BESLISSING

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:

wijst het inleidende verzoek van de vader alsnog toe;
bepaalt – met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 13 maart 2000 van de rechtbank – de door de vader te betalen kinderalimentatie respectievelijk bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie met ingang van het tijdstip waarop de vader niet meer met het ouderlijk gezag belast zal zijn, op nihil;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

 (bron:www.rechtspraak.nl)