De omgangsondertoezichtstelling

Steeds vaker zie je dat rechters snel geneigd zijn om een kind onder toezicht te stellen, ook in geval de opvoedsituatie bij ouders zelf daartoe geen aanleiding geeft. Dit kan het geval zijn in geval de strijd tussen ouders dusdanig ernstig is. Zo’n dergelijke ondertoezichtstelling wordt ook wel de ‘omgangsondertoezichtstelling’ genoemd.

Uit vaste rechtspraak uit 2001 blijkt dat de rechter bij het uitspreken van een ondertoezichtstelling moet vaststellen dat de wettelijke gronden aanwezig zijn en moet aangeven op grond van welke gegevens hij tot zijn oordeel is gekomen dat de minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van die bedreiging hebben gefaald of waarschijnlijk zullen falen.

Alhoewel rechters steeds sneller lijken over te gaan tot het onder toezicht stellen van een minderjarige, wordt hen nu toch een halt toegeroepen in geval het gaat om een omgangsondertoezichtstelling. Dit blijkt uit de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 19 februari 2016, nr. 15/03927. In deze uitspraak werd het hof teruggefloten aangezien het hof niet had voldaan aan de hoge motiveringseisen. Het hof had slechts overwogen dat het ter zitting heeft geconstateerd dat de ouders tezamen op dit moment niet gemotiveerd blijken om verandering te brengen in het verbroken family life van de minderjarige met haar moeder en haar halfzusje en dat gelet op de verbetenheid waarmee partijen hun stellingen hebben betrokken, te voorzien is dat de bedreiging van de persoons- en identitetisontwikeling van de minderjarige in het vrijwillige kader niet kan worden afgewend.

Een en ander levert geen toereikende motivering op voor het opleggen van de maatregel van ondertoezichtstelling, aldus de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft aanleiding gezien de motiveringseis voor een omgangsondertoezichtstelling nader te verfijnen. Allereerst overweegt de Hoge Raad dat het hof heeft nagelaten in zijn oordeelsvorming te betrekken of de ernstige bedreiging voor de zedelijke of geestelijke belangen van de minderjarige kan worden afgewend door de inzet van andere, minder ingrijpende middelen dan de opgelegde maatregel van ondertoezichtstelling. Voorts blijkt niet uit de oordeelsvorming of het hof heeft onderzocht of andere middelen hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen. Voorts voldoet de beslissing van het hof niet aan de voor in deze gevallen geldende hoge motiveringseisen. Dat het hof ‘ enkel ter zitting’ heeft geconstateerd dat de ouders tezamen niet gemotiveerd blijken te zijn om verandering te brengen in het verbroken family life van de minderjarige met haar moeder en haar halfzusje levert geen toereikende motivering op voor het opleggen van de maatregel van ondertoezichtstelling. Daar moet meer voor zijn.

De Hoge Raad vernietigt de beslissing van het hof dan ook en verwijst het naar een ander gerechtshof.