Zekerheid voor proceskosten in verzoekschriftprocedure

Art. 224 lid 1 Rv bepaalt – voor zover hier relevant – dat degene die zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland een vordering instelt in een geding alhier, verplicht is om op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan hij veroordeeld zou kunnen worden. Op grond van art. 353 lid 2 Rv geldt deze verplichting ook voor de oorspronkelijk eiser, die in hoger beroep komt.

Onlangs oordeelde het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, in haar uitspraak van 26 februari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1523, dat art. 224 Rv van overeenkomstige toepassing is in de verzoekschriftprocedure:

(…)
4.2
Er is geen wettelijke bepaling op grond waarvan art. 224 Rv rechtstreeks van toepassing is in de verzoekschriftprocedure. Mede gelet op de ratio van art. 224 Rv, namelijk te voorkomen dat verhaal van proceskosten wordt bemoeilijkt doordat de daartoe veroordeelde partij het centrum van zijn sociale en economische activiteiten buiten Nederland heeft, is het hof met de rechtbank van oordeel dat de wet en de aard van de verzoekschriftprocedure zich in een geval als het onderhavige niet verzetten tegen overeenkomstige toepassing van art. 224 Rv, ook in hoger beroep (vgl. HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533 betreffende de analoge toepassing van art. 223 Rv in de verzoekschriftprocedure).

4.3
Het staat vast dat [appellant] geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Tevens is [appellant] de partij die bij een Nederlandse rechter een vordering heeft ingesteld. Art. 224 lid 1 Rv is derhalve op [appellant] van (overeenkomstige) toepassing. Aangezien gesteld noch gebleken is dat zich in zijn geval één van de uitzonderingen als bedoeld in art. 224 lid 2 Rv voordoet, oordeelt het hof het verzoek van de stichting toewijsbaar.
(…)