Aanrijding met auto – schadevergoeding

Artikel 185 lid 1 Wegenverkeerswet (WVW) bepaalt dat de eigenaar of houder van een motorrijtuig waarmee op de weg wordt gereden en dat betrokken is bij een verkeersongeval waardoor schade wordt toegebracht aan, niet door dat motorrijtuig vervoerde, personen of zaken, verplicht is om die schade te vergoeden, tenzij aannemelijk is dat het ongeval te wijten is aan overmacht.

Het beroep op overmacht gaat slechts op al de eigenaar of houder van een motorrijtuig aannemelijk maakt dat hem als bestuurder van het motorrijtuig ter zake van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen, voor zover van belang voor de veroorzaking van het ongeval, rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Daarbij zijn fouten van het slachtoffer alleen van belang, indien zij voor genoemde eigenaar of houder zo onwaarschijnlijk waren dat hij bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met de mogelijkheid dat die fouten zouden worden gemaakt naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden.

Deze maatstaf brengt mee dat wanneer het slachtoffer tegenover een beroep op overmacht gemotiveerd stelt, dat de aanrijding mede is te wijten aan het feit dat het motorrijtuig in de gegeven omstandigheden te snel heeft gereden of dat hij te kort op zijn voorganger heeft gereden, de eigenaar of houder van dat motorrijtuig aannemelijk dient te maken hetzij dat hij niet te snel heeft gereden of dat hij niet te kort op zijn voorganger heeft gereden, hetzij dat de aanrijding ook zou hebben plaatsgehad indien er niet te snel zou zijn gereden en hij niet te kort op zijn voorganger reed. Zie onder meer HR 22 mei 1992, NJ 1992, 527 (ABP/Winterthur).

In dit soort zaken dient aan de hand van deze maatstaf aldus ten eerste te worden beoordeeld of de bestuurder enig verwijt kan worden gemaakt ter zake van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen en zo ja, of die wijze van deelname relevant was voor de veroorzaking van het ongeval. Vervolgens dient beoordeeld te worden of door het slachtoffer een fout is gemaakt die zo onwaarschijnlijk was voor de bestuurder dat hij daar redelijkerwijs geen rekening mee behoorde te houden.(bron:www.rechtspraak.nl)