Berekening schadevergoeding

Berekening schadevergoeding.

De wijze waarop schade berekend dient te worden is neergelegd in artikel 6:97 BW. Op grond van dit artikel dient de rechter de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard daarvan in overeenstemming is. Kan de omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld, dan wordt zij geschat.

Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van de verplichting tot schadevergoeding dient dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand wordt gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Dit brengt mee dat de omvang van die schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden. Als die vergelijking aan het licht brengt dat de nieuwe toestand geen achteruitgang inhoudt ten opzichte van de oude, is er geen rechtens te respecteren belang dat de oude toestand wordt hersteld en kan de rechter tot het oordeel komen dat er geen vermogensschade is geleden (Hoge Raad 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9830 “Griffioen/De Groot).

De Hoge Raad heeft ten aanzien van de vergoeding van waardevermindering van onroerende zaken als gevolg van overhangende hoogspanningsdraden en bodemverontreiniging geoordeeld dat de waardevermindering niet hoeft te zijn gerealiseerd door verkoop om toch voor vergoeding in aanmerking te komen (zie de arresten Binnendijk/EMI of Hoogspanningsdraden, Gemeente Maassluis/Van Koppen of Steendijkpolder en Gemeente Dordrecht/Stokvast). Hiermee wordt geabstraheerd van de vraag of de waardevermindering door verkoop wordt gerealiseerd en, doordat de schade naar het moment van beschadiging wordt begroot, ook van het feit dat deze schade door tijdverloop wegebt.

Abstracte schadeberekening of abstracte schade is geen wettelijk begrip. In het kader van artikel 6:97 BW is de abstracte wijze van schadevergoeding, waarbij van bepaalde omstandigheden aan de zijde van de benadeelde wordt geabstraheerd, in de parlementaire geschiedenis evenwel aan de orde gekomen. Meer in het bijzonder is naar voren gekomen dat dit artikel de rechter mede de vrijheid geeft om tot een abstracte wijze van schadebegroting te komen, mits deze wijze van begroting in overeenstemming is met de schade. Of dat het geval is wordt aan de rechter overgelaten, behalve daar waar de wet op dit punt een bijzondere, de rechter bindende regel geeft (MvA II, Parl. Gesch. 6, p. 339). Uit de parlementaire geschiedenis kan niet in algemene zin worden afgeleid in welke gevallen een abstracte wijze van schadeberekening op zijn plaats is. In de jurisprudentie is evenmin een duidelijke lijn te onderkennen waar het gaat om de vraag wanneer de abstracte methode nu wel en wanneer zij juist niet moet worden toegepast (Zie ook Hartkamp/Sieburgh, Asser 6-II, 2013/38). Een rechtvaardiging voor toepassing van een abstracte schadeberekening zou gevonden kunnen worden in de omstandigheid dat sprake is van een blijvende of duurzame waardevermindering.

De abstracte berekening van schade lijkt daar haar grens te vinden waar zij ertoe zou leiden dat meer dan de werkelijk geleden schade zou worden vergoed (zie ook conclusie van A-G Keus bij Hoge Raad 26 april 2002, ECLI:NL:HR:PHR:2002:AD9339 (r.o. 2.6)). Dit volgt uit de navolgende overweging uit het eerder genoemde arrest van de Hoge Raad van 28 april 2000 (Gemeente Dordrecht / Stokvast of Merwedepolder): “Indien en voor zover echter ten tijde van de vaststelling van de schade door de rechter, de aanvankelijk opgetreden waardevermindering van de woningen ongedaan blijkt te zijn gemaakt door een van overheidswege uitgevoerde bodemsanering in het gebied waar de woningen zich bevinden, is dit waardeherstel een niet met de individuele situatie van de eigenaar samenhangende omstandigheid die redelijkerwijs in aanmerking behoort te worden genomen om te voorkomen dat meer dan de werkelijk geleden schade wordt vergoed.”

Indien schade bestaande uit de waardevermindering ongeacht verkoop wordt vastgesteld, dan is de schade ontstaan en de vordering tot schadevergoeding opeisbaar op het tijdstip waarop de waardevermindering is opgetreden (zie ook Asser 6-II 2013/39). (bron:www.rechtspraak.nl)