Schadevergoeding en eigen schuld

Hebt u vragen omtrent schade, schadevergoeding en/of aansprakelijkheid en/of ‘eigen schuld’ kunt u altijd contact opnemen met onze advocaten. U kunt ons bereiken op ons centrale telefoonnummer 030 252 35 20. Eerste telefonisch advies van onze advocaten is kosteloos.

Art. 6:101 lid 1 BW bepaalt dat wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht wordt verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.

Art. 6:101 lid 1 BW geeft daarmee een regel die leidt tot afweging van de wederzijdse causaliteit.
Is de schade mede een gevolg van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, dan wordt de vergoedingsplicht van de vergoedingsplichtige verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden aan de schade hebben bijgedragen. Een omstandigheid aan de zijde van de benadeelde die de schade mede heeft veroorzaakt, wordt niet alleen aan de benadeelde toegerekend ingeval sprake is van een omstandigheid waarvan hem een verwijt kan worden gemaakt (een verwijtbare eigen gedraging) maar ook ingeval sprake is van een omstandigheid die in zijn risicosfeer ligt. Zie HR 27 april 2001, LJN AB1335, NJ 2002/54 m.nt. CJHB en HR 12 december 2005, LJN AU5661, NJ 2006/444 m.nt. JBMV.

Als “denkschema” kunnen vier stappen worden onderscheiden bij de toepassing van art. 6:101.

1. Ten eerste moet worden vastgesteld – aan de hand van het criterium van de condicio sine qua non, aangevuld met de toerekeningsleer van art. 6:98 BW – dat de schade mede door een omstandigheid aan de zijde van de benadeelde is veroorzaakt;

2. Ten tweede moet de omstandigheid aan de zijde van de benadeelde aan deze kunnen worden toegerekend, hetgeen het geval is indien zij is te wijten aan zijn schuld of voor zijn risico komt;

3. Ten derde moet de wederzijdse causaliteit worden afgewogen.Daarmee staat dan de verdeling van de schadelast over de aansprakelijke persoon en de benadeelde vast, tenzij stap 4 toepassing vindt);

4. de vierde stap, de ‘billijkheidscorrectie’ van de slotzinsnede van lid 1 (waarin wordt bepaald dat van de hoofdregel kan worden afgeweken indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist), tot een andere oplossing leidt.

De eerste drie stappen betreffen de causaliteitsafweging en de vierde stap betreft de billijkheidscorrectie.

Deze causaliteitsafweging moet goed worden onderscheiden van de toepassing van de billijkheidscorrectie. Bij de causaliteitsafweging gaat het niet om de mate van verwijtbaarheid van de wederzijds gemaakte fouten maar uitsluitend om de vraag of de schade mede is veroorzaakt door een omstandigheid aan de zijde van de benadeelde, die aan hem is toe te rekenen, dat wil zeggen aan zijn schuld is te wijten of voor zijn risico komt (waaronder kan worden begrepen het geval dat sprake is van objectieve schuld ingeval objectieve schuld niet reeds wordt begrepen onder ‘schuld’). De mate van verwijtbaarheid van de gedragingen van de gelaedeerde en/of de aansprakelijke persoon komen pas aan de orde bij een(eventuele) billijkheidscorrectie.(bron: www.rechtspraak.nl)