Bewaarneming, aansprakelijkheid bewaarnemer / opdrachtnemer voor schade van bewaargever, zorgplicht

Bewaarneming, aansprakelijkheid bewaarnemer / opdrachtnemer voor schade van bewaargever, zorgplicht

Bewaarneming is de overeenkomst waarbij de ene partij, de bewaarnemer, zich tegenover de ander partij, de bewaargever, verbindt, een zaak die de bewaargever hem toevertrouwt of zal toevertrouwen, te bewaren en terug te geven (artikel 7:600 BW).

De bewaarnemer moet bij de bewaring de zorg van een goed bewaarder in acht nemen (artikel 7:602 BW). Tevens is de bewaarnemer gehouden om de bewaarde zaak terug te geven in de staat waarin hij haar heeft ontvangen (artikel 7:605 lid 4 BW). Indien de bewaarnemer toerekenbaar tekort schiet in zijn taak, is er sprake van een wanprestatie en is de waarnemer aansprakelijkheid voor de schade van de bewaargever (artikel 6:74 BW). .

In een uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch van 1 december 2015 (ECLI:NL:GHSHE:2015:4986) stond de vraag centraal of een bewaarnemer van een gerepareerde auto / camper aansprakelijk is voor schade als gevolg van brandstichting. De eigenaar van de camper (een consument) had de camper ten behoeve van onderhoud / reparatie bij de garagehouder op de parkeerplaats achtergelaten. Nadat de garagehouder zijn werkzaamheden had voltooid, heeft zij de camper weer op hetzelfde parkeerterrein geplaatst, in afwachting van het ophalen door de eigenaar. Dit zou de volgende dag geschieden. Die nacht is de camper volledig uitgebrand door brandstichting. De verzekeraar van de eigenaar heeft uit coulance een deel van de schade aan de eigenaar uitgekeerd. De overige schade vordert de eigenaar van de garagehouder.

De kantonrechter wijst de vordering van de eigenaar af, omdat de garagehouder weliswaar niet meer in staat was om de camper in dezelfde staat aan de eigenaar terug te geven, maar dit was veroorzaakt door een omstandigheid die de garagehouder niet kon worden toegerekend. Volgens de kantonrechter had de garagehouder voldaan aan haar zorgplicht als bewaarnemer en was er sprake van overmacht.

Het hof oordeelde echter dat de schade als gevolg van de brandstichting naar in het verkeer geldende opvatting voor rekening van de garagehouder dient te komen en overwoog als volgt:

– Het hof neemt eerst in aanmerking dat het hier gaat om schade toegebracht door een derde, de brandstichter, een van buiten komend onheil, waaraan partijen part noch deel hebben gehad. De brandstichting vond ’s-nachts plaats, dus op een moment dat op de camper feitelijk geen toezicht werd gehouden.
– Het hof heeft, bij het beantwoorden van de vraag voor wiens rekening schade toegebracht door een derde komt, gelet op HR 24 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2469 en NJ 1998/69, in het bijzonder rov. 3.4.3 waarin het risico bij een relatie tussen een professional en een consument in beginsel werd gelegd bij de professional, hier de garagehouder. Van een professional kan immers een doeltreffende zorg worden verwacht. Zo had de garagehouder kunnen aandringen op het ophalen van de camper na de werkzaamheden aan het einde van de dag, althans had [appellant] erop moeten wijzen dat zij niet kon instaan voor brand (of diefstal) bij onbewaakte stalling (en zo het risico verleggen op [appellant] ).
– Mede is gelet op HR 12 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1237, waarin het risico wordt gelegd bij de persoon die ervoor kiest zijn auto de avond te voren al bij de garage af te leveren met de mogelijkheid van diefstal rekening behoort te houden. Hier kan weliswaar worden gezegd dat [appellant] ervoor heeft gekozen de camper niet aan het einde van de dag op te halen, maar daar staat tegenover dat dit is geschied in onderling overleg met de garagehouder, dat de garagehouder derhalve de zorg voor de camper op zich heeft genomen en dat het de keuze van de garagehouder is geweest de camper niet in de garage te stallen maar op open terrein, met het risico van brandstichting en diefstal. Dat binnen de garage slecht beperkt ruimte was, is een omstandigheid die voor risico van de garagehouder dient te komen. Het verweer van de garagehouder als zou [appellant] hebben ingestemd met plaatsing buiten tijdens de nacht en niet hebben geëist dat zijn auto binnen zou worden gestald, gaat niet op. De auto bevond zich in de macht van de garagehouder en zij diende de brandstichting te voorkomen, althans het risico te dragen dat een derde brand zou stichten.
– Het hof neemt voorts in overweging dat het van algemene bekendheid is dat het risico van brandstichting in auto’s die langs de openbare weg staan geparkeerd (althans op de open, voor een ieder toegankelijke parkeerplaats zoals bij een garagebedrijf als dat van de garagehouder) zich de laatste jaren met enige regelmaat verwezenlijkt. Dit risico is voldoende groot om daarmee rekening te houden. Beide partijen hadden daarmee rekening kunnen houden, maar [appellant] mag ervan uitgaan dat de garagehouder het risico op zich neemt in de periode dat zij de zorg voor de camper heeft. De stelling dat [appellant] , anders dan de garagehouder, weet had van geruchten over een brandstichter, doet het risico niet verschuiven. Ook de garagehouder kende dat risico, dat immers algemeen bekend is. Dit zal alleen anders zijn als [appellant] over specifieke kennis zou beschikken over de brandstichter, maar geruchten zijn onvoldoende.
Aan de zorgplicht van de garagehouder als bedoeld in artikel 7:602 BW – het in geobjectiveerde zin toereikende zorg besteden aan de belangen van de opdrachtgever/ bewaargever – is in zoverre niet voldaan dat de garagehouder in de betreffende nacht geen toezicht heeft gehouden op de camper en het risico op brandstichting kennelijk voor lief heeft genomen.

Bron: www.rechtspraak.nl