exoneratieclausule, beperking aansprakelijkheid, algemene voorwaarden, toerekening schade, artikel 6:75 BW, doorbreking

Exoneratieclausule, beperking aansprakelijkheid, algemene voorwaarden, toerekening schade, artikel 6:75 BW, doorbreking

Wanneer een contractpartij tekort schiet in de nakoming van een verbintenis is die partij aansprakelijk voor de schade die de andere contractpartij daardoor lijdt, tenzij de betreffende tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend (artikel 6:74 BW). Artikel 6:75 BW bepaalt dat een tekortkoming een schuldenaar niet kan worden toegerekend, indien zij niet te wijten is aan zijn schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.

In de praktijk wordt vaak door middel van het opnemen van een zogenaamde exoneratieclausule in algemene voorwaarden geprobeerd om aansprakelijkheid als gevolg van een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis te beperken. De vraag rijst dan in welke gevallen een schuldenaar zich met succes op een dergelijke clausule kan beroepen en in welke gevallen een dergelijk beroep niet opgaat. Op deze laatste vraag zal nader worden ingegaan.

Indien sprake is van een nietig beding in verband met strijd met de goede zeden (artikel 3:40 BW), kan op het beding geen beroep worden gedaan en indien er sprake is van misbruik van misbruik van omstandigheden, kan het beding worden vernietigd (artikel 3.44 lid 4 BW). Deze situaties zullen in de praktijk echter zelden voorkomen.

Meestal is een exoneratieclausule opgenomen in algemene voorwaarden. In dat geval kan worden aangevoerd dat het beding onredelijk bezwarend is (artikel 6:233 sub a BW), dan wel dat het beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6.2 en 6:248 lid 2 BW). Op dit laatste zal hierna nader worden ingegaan.

De vraag of een exoneratieclausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, dient te worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval, waarbij de zwaarte van de schuld, de aard en inhoud van de overeenkomst, de maatschappelijk positie en verhouding tussen partijen, de wijze waarop het beding tot stand is gekomen en de mate waarin de wederpartij zich bewust was van de strekking van het beding een rol spelen (HR 19 mei 1967, NJ 1967, 261 (Saladin/HBU) en HR 20 februari 1976, NJ 1976, 486 (Pseudo-vogelpest).

Het beroep op een exoneratieclausule zal in het algemeen onaanvaardbaar zijn, indien sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van leidinggevend personeel van de schuldenaar. Indien enkel sprake is van onvoorzichtigheid op onoplettendheid is dat onvoldoende voor een geslaagd beroep op artikel 6:248 lid 2 BW). Ook indien de fout is gemaakt door niet-leidinggevende werknemer zal het beroep in het algemeen niet slagen, tenzij aannemelijk kan worden gemaakt dat de fout het gevolg is van onjuiste instructies van personen die met de leiding van een organisatie waren belast.

In veel gevallen zal het voor de schuldeiser vrijwel onmogelijk zijn om aan de op haar rustende bewijslast te voldoen, omdat alleen de schuldenaar over de daartoe benodigde informatie beschikt. De schuldenaar verkeert dan in bewijsnood. De Hoge Raad heeft om deze reden in een aantal gevallen een verzwaarde mededelingsplicht of aanvullende stelplicht op de schuldenaar gelegd (zie onder meer HR 20 november 1987, NJ 1988, 500 (Timmer/Deutman) en HR 18 februari 1994, NJ 1994, 368 (Schepers/De Bruijn). Indien de schuldenaar hieraan niet voldoet, dan kan dit ertoe leiden dat de stellingen van de schuldeiser onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.

Conclusie: de vraag of een beroep op een exoneratieclausule op gaat, is sterk afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. Wel kunnen er een aantal handhaven uit de rechtspraak worden gebruikt om een exoneratieclausule te doorbreken.