Berekening van de legitieme portie: een renteloze lening kan worden aangemerkt als gift.

Berekening van de legitieme portie: een renteloze lening kan worden aangemerkt als gift.

Wanneer een onterfde afstammeling aanspraak maakt op zijn legitieme portie ontstaat een vorderingsrecht van deze persoon op de nalatenschap. In beginsel komt het neer op de helft van de erfenis die een kind bij niet onterving zou hebben gekregen. Dit wordt geregeld in artikel 4:64 BW.

Echter is een bijzondere regeling van toepassing bij de bepaling van de omvang van de nalatenschap indien de legitieme portie dient te worden berekend (de legitieme massa). Volgens artikel 4:67 BW dienen onder meer giften mee worden genomen in de berekening van de legitieme massa. Hierover ontstaat vaak een discussie tussen de kinderen.

In een zaak bij de rechtbank Zwolle-Lelystad van 9 mei 2012 (vindplaats: ECLI:NL:RBZLY:2012:BX2482)
was aan de orde dat door de erflater een bedrag van ƒ 60.000,– aan één van zijn kinderen was voldaan, maar waarbij was opgemerkt dat dit geen gift was, maar een lening van met nul procent rente. De rechtbank oordeelt dat gezien dit rentepercentage sprake zou kunnen zijn van een schenking. De rechtbank oordeelt aldus: “al met al komt de rechtbank mede tegen omschrijving van achtergrond tot het rechtsoordeel dat het telkens op nul procent vaststellen van de rente over de ƒ 60.000,– als een bij de berekening van de legitieme massa te betrekken gift is aan te merken”.

De rechter concludeert dat, ondanks de omschrijving als geldlening, hiervan geen sprake was. De rechter oordeelt alsnog dat dit bedrag een gift was, met als gevolg waarvan ook rente dient te worden berekend. De rechter stelt deze rente in dit geval op vier procent.

In de praktijk vormt de berekening van de legitieme portie en de daarbij vast te stellen legitieme massa vaak een punt van geschil vanwege giften die al dan niet zouden zijn verstrekt door erflater. Het is veelal zeer lastig om aan te tonen dat er sprake is geweest van een gift. Bij de eisende partij, ofwel degene die zijn legitieme portie opeist en zich derhalve op de rechtsgevolgen beroept van de omvang van de legitieme massa, ligt de bewijslast om aan te tonen dat sprake is geweest van giften, waarmee aldus de legitieme massa dient te worden verhoogd bij de berekening. Wanneer er, zoals onderhavig geval een schriftelijke overeenkomst voor handen is, is dit te bewijzen, zelfs als hierin de betaling wordt omschreven als geldlening.

Mocht u hierover meer willen weten of andere erfrechtelijke vragen hebben, kunt u altijd kosteloos contact opnemen met één van onze gespecialiseerde advocaten.

Door: mr H. de Groen