Ongerechtvaardigde verrijking, huurovereenkomst, verhaal op verhuurder in verband met werkzaamheden in het gehuurde, artikel 6:212 lid 1 en 7:216 lid 3 BW.

Ongerechtvaardigde verrijking, huurovereenkomst, verhaal op verhuurder in verband met werkzaamheden in het gehuurde, artikel 6:212 lid 1 en 7:216 lid 3 BW.

In een zaak van het Hof ’s-Hertogenbosch van 29 juli 2016 kwam de vraag aan de orde of een liftinstallatiebedrijf dat in opdracht van een huurder renovatie- en onderhoudswerkzaamheden aan in het gehuurde aanwezige lift had verricht de door huurder onbetaalde facturen kon verhalen op de verhuurder op grond van ongerechtvaardigde verrijking.

In de huurovereenkomst was opgenomen dat de huurder zorg moest dragen voor noodzakelijk onderhoud en aanpassingen aan de liftinstallatie. Het liftinstallatiebedrijf had in opdracht van de huurder herstelwerkzaamheden aan de lift verricht en in dat kader onder meer een aandrijfmotor in de lift vervangen. Huurder had de factuur onbetaald gelaten en ging failliet, waarop het liftinstallatiebedrijf een schadevergoeding van de verhuurder vorderde op grond van ongerechtvaardigde verrijking. De lift was door de uitgevoerde werkzaamheden immers in een betere staat komen te verkeren.

De kantonrechter wees de vordering af, waarop het liftinstallatiebedrijf in hoger beroep ging. Het Hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en heeft onder meer overwogen dat een succesvol beroep op schadevergoeding uit ongerechtvaardigde verrijking in onderhavig geval alleen kans van slagen zou hebben indien de huurder vanwege de uitgevoerde werkzaamheden zelf ook een rechtsgeldig beroep op grond van ongerechtvaardigde verrijking had kunnen instellen jegens de verhuurder (artikel 7:216 lid 3 BW).

Voor een geslaagd beroep op ongerechtvaardigde verrijking moet de verhuurder zijn verrijkt en moet de huurder zijn verarmd en moest de verrijking tevens ongerechtvaardigd zijn, hetgeen betekent dat er voor de verrijking geen wettelijke of contractuele rechtsgrond aanwezig is. Als aan deze voorwaarden is voldaan, vindt er nog een redelijkheidstoets door de rechter plaats, waarbij de omstandigheden van het geval een rol spelen.

In onderhavige zaak had huurder geen recht op een vergoeding van de verhuurder op grond van ongerechtvaardigde verrijking, omdat contractueel was overeengekomen dat de huurder gehouden was om voor eigen rekening veranderingen aan de liftinstallatie aan te brengen. De verhuurder was dus wellicht wel verrijkt, maar niet ongerechtvaardigd verrijkt. De verrijking was immers het gevolg van het nakomen van een contractuele plicht door de huurder. Dit impliceert dat de verhuurder ook geen schadevergoedingsplicht had jegens het liftinstallatiebedrijf.

Bron: www.rechtspraak.nl