De verkrijging van erfdienstbaarheid

De verkrijging van erfdienstbaarheid

De Rijdende Rechter is er maar druk mee, buren die ruziën over het recht van overpad. Mag buurman A nu wel of geen gebruikmaken van het erf van buurman B? Het recht van overpad is een voorbeeld van een recht van erfdienstbaarheid. Het klinkt ouderwets, maar is vandaag de dag nog altijd onderwerp van discussie. Buurman A claimde met de vorige eigenaar van het erf van buurman B zo’n recht te hebben gevestigd. De vraag rijst dan hoe je een recht van erfdienstbaarheid succesvol vestigt. Deze vraag wordt in dit blog beantwoord.

Vestigen of verjaring?

Voor de vestiging van een recht van erfdienstbaarheid kijken we naar het Burgerlijk Wetboek. In artikel 70 van boek 5 staat uitgelegd wat een erfdienstbaarheid inhoudt. Dit wetsartikel geeft aan dat het dienende erf wordt bezwaard met een last ten behoeve van het heersende erf. Deze last kan dus bestaan uit een recht van overpad. Het is goed op te merken dat als zo’n recht is ontstaan dit altijd meegaat met de volgende eigenaar van het heersende erf. Verder is twee artikelen verder te lezen dat deze rechten ontstaan door vestiging of verjaring.

Vestigen

Laten we beginnen met vestigen. Kijkend naar artikel 98 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek worden zulke rechten  gevestigd op dezelfde manier als hoe goederen worden overdragen. Voor de overdracht dient te worden gekeken naar artikel 84 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel stelt drie vereisten: een geldige titel (overeenkomst), beschikkingsbevoegdheid en een vestigingshandeling.

Allereerst moet er dus een overeenkomst gesloten worden tussen beide partijen. Vervolgens moet de eigenaar van het dienende erf beschikkingsbevoegd zijn voor de vestiging. Als hij de eigenaar is, is hij beschikkingsbevoegd. Ten slotte moet er een vestigingshandeling worden verricht. Dit klinkt ingewikkeld, maar het komt er op neer dat je naar de notaris moet. Deze moet een akte opmaken en deze akte moet worden ingeschreven in de openbare registers. Is aan al deze eisen voldaan, dan is er succesvol gevestigd.

Verjaring

Het ontstaan door verjaring is een bijzonder geval. De zaak HR Rodewijk/Bouwman is hier een voorbeeld van (HR 5 februari 2010, ECLI:HR:2010:BK6588). Dit was een ingewikkelde zaak, maar kwam op het volgende neer. Een recht van erfdienstbaarheid kan ook ontstaan door de zogeheten “verkrijging te goeder trouw”. Dit concept vinden we terug in artikel 99 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel stelt enkele vereisten: bezit, goede trouw, onafgebroken bezit en een duur van een aantal jaren.

Allereerst moet er dus sprake zijn van bezit. Nu is dit in het geval van een onzichtbaar recht van erfdienstbaarheid lastig. Kijkend naar de zaak verkrijg je dit op het moment dat je denkt dat er sprake was van een juiste vestiging. Vervolgens moet dit bezit te goeder trouw zijn. Met andere woorden mag je geen kwade bedoelingen hebben bij dit bezit. Kijkend naar de zaak maakt het voor de goede trouw niet uit dat je na de verkrijging van het bezit het recht niet kon terugvinden in de registers. Verder mag dit bezit niet doorbroken worden. Ten slotte moet je dit bezit dus onafgebroken voor een bepaalde tijdsduur hebben. Voor erfdienstbaarheden geldt een termijn van 10 jaar. Op het moment dat er aan al deze eisen is voldaan, is er een recht van erfdienstbaarheid ontstaan.

goede trouw. Helaas, er was dus geen recht van erfdienstbaarheid ontstaan.