Aansprakelijkheid commanditaire vennoot

Een commanditaire vennootschap bezit geen rechtspersoonlijkheid. Elke beherende vennoot is met zijn persoonlijke vermogen hoofdelijk aansprakelijk voor alle schulden van de C.V. De stille vennoten zijn alleen hoofdelijk aansprakelijk als zij zich toch bemoeien met de gang van zaken in de onderneming of als hun naam gebruikt wordt in de C.V.

Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van het Wetboek van Koophandel (WvK) wordt een commanditaire vennootschap aangegaan tussen een persoon, of tussen meerdere hoofdelijk verbonden vennoten, en een of meer andere personen als geldschieters. Ingevolge het bepaalde in de artikelen 20 en 21 van het WvK mag de vennoot bij wijze van geldschieting, onder meer geen daad van beheer verrichten of in de zaken van de vennootschap werkzaam zijn, zelfs niet uit kracht van een volmacht. Indien hij zich hier niet aan houdt, dan is hij voor  alle schulden en verbintenissen van de vennootschap hoofdelijk verbonden. Een commanditaire vennootschap bezit geen rechtspersoonlijkheid.

Mocht u omtrent het voorgaande vragen hebben kunt u altijd kosteloos contact opnemen met onze advocaten. Bel ons nu op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Eerste telefonisch advies van onze advocaat is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht

zaaknummer: 105845 ha za 1053 van 2009
datum vonnis: 7 april 2010 (j)

Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:

[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen [eiser],
eiser,
advocaat: mr. X,

tegen

1.   [gedaagde],
wonende te [woonplaats]
verder te noemen [gedaagde],
2.  de commanditaire vennootschap
ABC Logistiek & Koeriersdiensten C.V.,
gevestigd te Enschede,
verder te noemen ABC,
3.  de vennootschap naar buitenlands recht
XYZ Limited,
gevestigd te Hythe Kent, Groot Brittannië,
verder te noemen XYZ,
gedaagden,
advocaat: mr. Y.

Het procesverloop

1.1  De rechtbank neemt over hetgeen hierover is overwogen in het tussen partijen gewezen vonnis van deze rechtbank van 10 februari 2010.

1.2  Ter uitvoering van voormeld vonnis heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Voorafgaand aan de comparitie heeft [eiser] een aantal stukken overgelegd.

1.3  Ten slotte is vonnis bepaald dat heden wordt uitgesproken.

De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing

2.  De rechtbank neemt over hetgeen hierover in voormeld vonnis is overwogen en beslist.

3.1  Gelet op hetgeen ter comparitie van partijen is besproken, neemt de rechtbank de feiten die zijn opgenomen onder rechtsoverweging 1. van voormeld vonnis als vaststaand aan. In aanvulling hierop stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [eiser] en ABC met elkaar gecontracteerd hebben. Voorts is niet in geschil dat XYZ de beherend vennoot is van ABC.

3.2  Ten aanzien van de aansprakelijkheid van [gedaagde] stelt [eiser] zich op het standpunt dat [gedaagde] tevens een commanditaire vennoot is van ABC en, nu [gedaagde] zich nadrukkelijk bemoeid heeft met de bedrijfsvoering en de bedrijfsactiviteiten van ABC, [gedaagde] tevens aangemerkt dient te worden als beherend vennoot. In zijn conclusie van antwoord heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat voor de vordering jegens hem elke feitelijke en juridische grond ontbreekt. In dat kader heeft [gedaagde] gesteld dat de rechtspersoonlijkheid bezittende ABC voor [eiser] de koeriersdiensten heeft verricht en niet [gedaagde], en dat ook ABC factureerde. Tijdens de comparitie heeft [gedaagde] zijn standpunt gecorrigeerd en heeft hij gesteld dat bedoeld is aan te geven dat XYZ rechtspersoonlijkheid bezit.

3.3  De rechtbank overweegt dat de commanditaire vennootschap ABC geen rechtspersoonlijkheid bezit. Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van het Wetboek van Koophandel (WvK) wordt een commanditaire vennootschap aangegaan tussen een persoon, of tussen meerdere hoofdelijk verbonden vennoten, en een of meer andere personen als geldschieters. Ingevolge het bepaalde in de artikelen 20 en 21 van het WvK mag de vennoot bij wijze van geldschieting, onder meer geen daad van beheer verrichten of in de zaken van de vennootschap werkzaam zijn, zelfs niet uit kracht van een volmacht. Indien hij zich hier niet aan houdt, dan is hij wegens alle schulden en verbintenissen van de vennootschap hoofdelijk verbonden.

3.4  De stelling van [eiser] dat [gedaagde] een commanditaire vennoot is die, vanwege de omstandigheid dat hij zich nadrukkelijk heeft bemoeid met de bedrijfsvoering en de bedrijfsactiviteiten van ABC, tevens aangemerkt dient te worden als beherend vennoot, is door [gedaagde] niet betwist in die zin dat [gedaagde] heeft betwist geldschieter te zijn van ABC. Eerst ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [gedaagde] ontkend dat hij geldschieter is van ABC, zonder duidelijk te maken wie de geldschieter is. Gelet op deze omstandigheden, gevoegd bij de mededeling van [gedaagde] dat hij ABC heeft opgericht en ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en als enige werkzaam is voor ABC, is de rechtbank van oordeel dat voorhands aangenomen dient te worden dat [gedaagde] als vennoot bij wijze van geldschieting aangemerkt dient te worden, zodat [gedaagde] in beginsel toegelaten zou worden tot het leveren van tegenbewijs, ware het niet dat hij geen bewijs heeft aangeboden van zijn stellingen.

3.5  Het bovenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat [gedaagde] aangemerkt dient te worden als geldschieter van ABC en dat hij, nu hij zich nadrukkelijk heeft bemoeid met de bedrijfsvoering en de bedrijfsactiviteiten van ABC, ingevolge het bepaalde in artikel 21 van het WvK, tevens heeft te gelden als beherend vennoot uit hoofde waarvan hij, samen met ABC en XYZ, hoofdelijk verbonden is voor de schulden en verbintenissen van ABC.

4.1  Vaststaat dat [eiser] en ABC met elkaar hebben gecontracteerd, waarbij ABC in opdracht en voor rekening van [eiser] goederen heeft bezorgd en geleverd aan klanten van [eiser]. Hierbij diende ABC niet alleen de goederen af te leveren, doch diende zij tevens de door de klanten van [eiser] te betalen koopprijs te incasseren en de betreffende gelden vervolgens af te dragen aan [eiser]. Ten aanzien van de door [eiser] opgestelde lijst van niet-betaalde adressen die als productie 1 bij dagvaarding is overgelegd, welke lijst sluit op een bedrag van € 11.743,75, hebben gedaagden zich op het standpunt gesteld dat ABC in ieder geval het leeuwendeel van de betalingen, cash, heeft afgedragen aan [eiser]. Een klein deel is verrekend met de openstaande factuur van ABC aan [eiser]. Voorts hebben gedaagden opgemerkt het te moeten doen met wat handgeschreven notities van [eiser].

4.2  Voor zover gedaagden met laatst vermelde opmerking bedoeld hebben dat [eiser] zijn vordering onvoldoende gespecificeerd heeft, overweegt de rechtbank dat uit de door [eiser] en [gedaagde] tijdens de comparitie toegelichte gang van zaken met betrekking tot het maken van lijsten van de te beleveren adressen en te incasseren bedragen, het voor ABC met de als productie 1 bij dagvaarding overgelegde lijst, afdoende inzichtelijk is geweest hoe de vordering van [eiser] is opgebouwd. Bovendien heeft [eiser] voorafgaand aan de comparitie een nader uitgewerkte lijst met adressen overgelegd en exact aangegeven op welk adres, welk bedrag geïncasseerd moest worden door ABC. ABC had derhalve kunnen en moeten nagaan of de adressen die voorkomen op de lijst van [eiser] eveneens voorkomen op de door [gedaagde] ten behoeve van de chauffeur(s) opgestelde lijsten van af te leveren goederen met de daarbij behorende te incasseren bedragen. Nu gedaagden dit hebben nagelaten, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat de adressen op als productie 1 bij dagvaarding opgenomen lijst, beleverd zijn door ABC en dat de chauffeur de op de lijst vermelde bedragen namens [eiser] heeft geïncasseerd. Ten aanzien van het bedrag van € 1.000,- dat bij de datum 10 april 2009 vermeld staat als ‘verkeerde optelsom’, heeft [gedaagde] tijdens de comparitie van partijen erkend dat ABC van de aflevering die op 10 april 2009 heeft plaatsgevonden vanwege een foutieve optelsom, in eerste instantie een bedrag van € 1.000,- te weinig heeft afgedragen aan [eiser], doch dit bedrag zou nadien alsnog zijn afgedragen aan [eiser], aldus [gedaagde].

4.3  De rechtbank is van oordeel dat het op weg van gedaagden ligt om te bewijzen dat ABC de door haar van de klanten van [eiser] ontvangen bedragen volledig heeft afgedragen aan [eiser]. Weliswaar blijkt uit hetgeen [eiser] en [gedaagde] tijdens de comparitie hebben verklaard dat partijen steeds in goed vertrouwen zaken met elkaar hebben gedaan en dat nimmer kwitanties zijn verstrekt voor de afdracht van de gelden, ook niet ten behoeve van de door klanten van [eiser] gedane betalingen, doch de rechtbank is van oordeel dat, nu als vaststaand aangenomen wordt dat ABC de bedragen geïncasseerd heeft die vermeld staan op de als productie 1 bij dagvaarding overgelegde lijst, het aan ABC is om bewijs aan te dragen van haar stelling dat zij deze bedragen, inclusief de later afgedragen € 1.000,-, heeft afgedragen aan [eiser]. De omstandigheid dat ABC in bewijsnood verkeert, kan er niet toe leiden dat de bewijslast, en daarmee het bewijsrisico, bij [eiser] gelegd kan worden. Aangezien gedaagden echter uitdrukkelijk geen bewijs hebben aangeboden van hun stelling dat ABC alle door haar geïncasseerde bedragen heeft afgedragen, komt de rechtbank tot de conclusie dat in rechte niet is komen vast te staan dat ABC alle door haar geïncasseerde bedragen heeft afgedragen aan [eiser]. Aangezien de rechtbank reeds heeft overwogen dat de bedragen die vermeld staan op de als productie 1 bij dagvaarding overgelegde lijst door ABC geïncasseerd zijn, is de vordering van [eiser] ter zake, minus een bedrag van € 1.018,76 vanwege een factuur van ABC die verrekend dient te worden, toewijsbaar.

5.  Aangezien gedaagden ter zake van de gevorderde vergoeding voor de gestelde buitengerechtelijke kosten geen verweer hebben gevoerd en het gevorderde bedrag in overeenstemming is met de aanbevelingen van het rapport Voor-werk II, zal de rechtbank de vordering van [eiser] op dit punt toewijzen.

6.  Ook met betrekking tot de gevorderde wettelijke (handels)rente hebben gedaagden geen verweer gevoerd, zodat, nu sprake is van een aan de zijde van gedaagden gelegen vertraging in de voldoening van geldsom, ook deze vordering toewijsbaar is. De rechtbank heeft geconstateerd dat in het petitum van de dagvaarding niet is opgenomen dat de wettelijke handelsrente wordt gevorderd. Aangezien uit het lichaam van de dagvaarding genoegzaam blijkt dat [eiser] aanspraak maakt op vergoeding van de wettelijke handelsrente, zal de rechtbank de wettelijke handelsrente toewijzen vanaf 25 september 2009.

7.  Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten van de zijde van [eiser] worden begroot op:
–  kosten dagvaarding   €   72,25
–  vast recht      €   316,–
–  salaris advocaat    € 904,– (2 punten à € 452,- per punt)
———–
Totaal        € 1.292,25

De beslissing

De rechtbank:

I.  Veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 11.972,81 (zegge: elfduizend negenhonderd tweeënzeventig euro en éénentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over een bedrag van 11.743,75 vanaf 25 september 2009 tot de dag van algehele voldoening.

II.  Veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 388,25 aan verschotten en € 904,- aan salaris van de advocaat.

III.  Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
(bron: www.rechtspraak.nl)