Kracht van gewijsde, gezag van gewijsde

Een vonnis dat ‘kracht van gewijsde’ heeft verkregen is een vonnis waartegen geen gewone rechtsmiddelen meer openstaan en dat derhalve niet meer kan worden aangetast door één van deze rechtsmiddelen (verzet, hoger beroep of cassatie). Er is dan sprake van een onherroepelijk vonnis. Die uitspraak bepaalt dan de rechtsbetrekking tussen partijen. Dit geldt ook voor een vonnis in kort geding.

Artikel 236 Rv. bepaalt:
1. Beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht.
2. Onder partijen worden mede begrepen de rechtverkrijgenden onder algemene of bijzondere titel, tenzij uit de wet anders voortvloeit.
3. Het gezag van gewijsde wordt niet ambtshalve toegepast.

Aan een vonnis in kort geding komt geen ‘gezag van gewijsde’ toe: ook als zij in kracht van gewijsde is gegaan behelst zij slechts voorlopige oordelen en beslissingen die nog ongedaan kunnen worden gemaakt in een bodemprocedure. Zie ook HR 16 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1583, NJ 1995/213.

De achtergrond van de wettelijke regeling van het gezag van gewijsde is dat het ongewenst is dat een eenmaal beslecht geschilpunt in een volgende procedure opnieuw ter discussie wordt gesteld. De partij die in een procedure in eerste instantie in het ongelijk wordt gesteld, heeft – uitzonderingen daargelaten – de mogelijkheid om tegen de betreffende uitspraak in hoger beroep te gaan. Tegen de uitspraak in hoger beroep kan beroep in cassatie worden ingesteld. Het is niet de bedoeling dat een afgewezen vordering in plaats daarvan (of na afloop van de beroepstermijn) opnieuw wordt ingesteld in een nieuwe procedure, bijvoorbeeld op grond van het argument dat nieuw bewijsmateriaal kan worden bijgebracht, of dat de grondslag nader kan worden onderbouwd met aanvullende feiten. Indien dat zou zijn toegestaan, zou een partij immers steeds nieuwe procedures over dezelfde rechtsbetrekking tegen dezelfde wederpartij kunnen instellen, welke steeds opnieuw inhoudelijk beoordeeld zouden dienen te worden.

Uiteraard zijn er omstandigheden denkbaar waarin het onwenselijk zou zijn dat een wederpartij zich kan beroepen op het gezag van gewijsde. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen indien een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, berust op door de wederpartij in het geding gepleegd bedrog. Voor dergelijke gevallen bestaat echter het bijzondere rechtsmiddel van herroeping (artikel 382 Rv), welk rechtsmiddel kan worden aangewend binnen drie maanden nadat de grond voor de herroeping is ontstaan en de eiser daarmee bekend is geworden (artikel 383 Rv). Indien de eiser van dat bijzondere rechtsmiddel echter geen gebruik maakt, vloeit uit het systeem van de wet voort dat het voor zijn risico komt dat hij na het verstrijken van die termijn de beslissingen die gezag van gewijsde hebben verkregen niet meer kan aantasten. Het gezag van gewijsde van een arbitraal vonnis geldt alleen in een ander geding tussen dezelfde partijen of hun rechtverkrijgenden (art. 1059 jo. 236Rv). (bron:www.rechtspaak.nl)