Ontbinding vof – waarde onderneming

opzegging v.o.f. – welke waarde moet aan de onderneming worden toegekend.

Hebt u met betrekking tot de opzegging of ontbinding van een v.o.f. vragen of behoefte aan advies kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een ondernemingsrecht advocaat aan de telefoon. Bel ons centrale telefoonnummer 030 252 35 20. Wij verbinden u direct door met een gespecialiseerde advocaat. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Op grond van artikel 7A:1684 BW jo artikel 16 Wetboek van Koophandel kan de rechtbank een vof ontbinden indien daarvoor gewichtige redenen zijn. Daarbij kan de rechtbank een partij die in de naleving van haar verplichtingen tekort is geschoten, met overeenkomstige toepassing van artikel 6:277 BW, tot schadevergoeding veroordelen. Vervolgens moet de verdeling van de tussen partijen bestaande vennootschappelijke gemeenschap (welke in deze zaak uitsluitend bestaat uit de onderneming) worden vastgesteld. In deze zaak zijn partijen het erover eens dat die onderneming in zijn geheel, dus met alle activa en passiva, aan één van hen moet worden toegedeeld.

In dit kader oordeelt de rechtbank, dat de ene partij de meest aangewezen partij is om de onderneming voort te zetten, omdat de andere partij nu feitelijk al meer dan een jaar niet meer betrokken is geweest bij die onderneming. Daar komt bij dat de andere partij eerder de 60-jarige leeftijd zal hebben bereikt dan de ene vennoot  en dat in de vennootschapsovereenkomst is bepaald dat de betrokken vennoot op dat tijdstip zal uittreden, tenzij de ene vennoot instemt met verlenging van diens deelname. Anders gezegd, gegeven de ontstane situatie, was binnen anderhalf jaar na heden de deelname van de andere partij aan de vof hoe dan ook geëindigd en was de ene partij dan gerechtigd geweest om de onderneming voort te zetten.

De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding naast de ontbinding af omdat die vordering onvoldoende is onderbouwd.

Dan moet nog worden vastgesteld welke waarde aan de onderneming van de vof moet worden toegekend en met welk bedrag de ene partij dus wordt overbedeeld. Op grond van artikel 3:185 lid 2, sub b BW moet de helft van dat bedrag aan de andere partij worden vergoed.

In dat kader gelast de rechtbank een deskundigenonderzoek naar de waarde van de onderneming in verband met het vaststelling van de vordering wegens overbedeling.

In verband met dat onderzoek merkt de rechtbank op dat de vraag, welke waarde aan de onderneming moet worden toegekend, niet los kan worden gezien van de toedeling daarvan aan één van de gewezen vennoten. Naar het de rechtbank voorkomt is de waarde die het behoud van de onderneming voor de ene vennoot vertegenwoordigt, namelijk hoger dan de waarde – in elk geval de intrinsieke waarde – in het economisch verkeer. Andersom zal het verlies van de mogelijkheid voor de andere vennoot om de onderneming voort te zetten en daaruit arbeidsvreugde en inkomen te generen, waarschijnlijk zwaarder wegen dan een vergoeding van de helft van de, van de feitelijke toedeling geabstraheerde, economische waarde van die onderneming. Uiteindelijk zal de rechtbank deze aspecten kunnen meewegen in een naar billijkheid vast te stellen vergoeding, maar de te benoemen deskundige zal uitdrukkelijk worden verzocht om zich ook over deze gedachtegang uit te laten en deze zo mogelijk mee te nemen in zijn advies over de hoogte van de eventueel aan de ene vennoot op te leggen betalingsverplichting wegens overbedeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 467085 / HA ZA 10-2584

Vonnis in de hoofdzaak en in het incident van 22 juni 2011

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ABC AMSTERDAM B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. X,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
XYZ AMSTERDAM B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. Y.

Partijen zullen hierna ABC en XYZ genoemd worden.

1.  De procedure
1.1.  Het verloop van de procedure blijkt uit:
–  het vonnis in incident van 20 oktober 2010
–  de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met producties
–  het tussenvonnis van 15 december 2010 waarin een comparitie van partijen is bepaald
–  de akte overlegging producties in conventie tevens akte wijziging van eis in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie tevens incidentele conclusie van ABC
–  een brief van XYZ van 25 maart 2011 met twee nadere producties
–  het proces-verbaal van comparitie van 30 maart 2011
–  de brief van XYZ van 6 april aangaande (gestelde) omissies in het proces-verbaal van comparitie
–  de akte wijziging van eis in conventie van ABC
–  de akte uitlating wijziging van eis van XYZ.

1.2.  Ten slotte is vonnis bepaald.

2.  De feiten
2.1.  XYZ is een vennootschap die vanaf september 2000 materieel de activiteiten van Amsterdam B.V., bestaande uit het (doen) verwijderen van ongewenste haargroei, heeft voortgezet. [A] is (indirect) bestuurder en enig aandeelhouder van XYZ.
NN was een door [A] gecontroleerde franchiseneemster van de Amerikaanse NN organisatie.

2.2.  ABC is een door [B] gecontroleerde vennnootschap, die vanaf 30 juli 1999 actief is op het gebied van het (doen) verwijderen van ongewenste haargroei. [B] is daarnaast (indirect) bestuurder en enig aandeelhouder van de vennootschap Amsterdams Instituut voor Dermatologie en Flebologie B.V. (A.I.D.F.).

2.3.  Partijen zijn met ingang van 1 september 2000 de vennootschap onder firma NN2 aangegaan (hierna: de vof). De doelstelling van de vof is het (doen) verwijderen van ongewenste haargroei en couperose. In het vennootschapscontract wordt onderscheid gemaakt tussen de Vennoten, XYZ (‘Partij 1’) en ABC (‘Partij 2’) en de Deelnemers, [A] en [B]. [A] is geboren op 13 december 1952, [B] op 21 februari 1954.
Het contract bevat onder meer de volgende bepalingen:
“2.1 Partijen verplichten zich om hun arbeid en vlijt op het gebied van het (doen) verwijderen van ongewenste haargroei en het (doen) behandelen van huidrimpels (…) met ingang van één september tweeduizend voor gezamenlijke rekening uit te oefenen met het oogmerk de daaruit ontstane voordelen met elkaar te delen.
(…)
2.6 Partij 1 zal inbrengen in de vennootschap arbeid, vlijt, kennis, ervaring, relaties en eventuele vergunningen (…), waaronder speciaal begrepen het recht op de naam en de franchise formule van NN, waarvoor aan derden reeds een bedrag is voldaan groot vijfenzeventigduizend gulden (…).
Partij 2 zal inbrengen de gehele onderneming, inclusief relaties, en vergunningen, zoals deze thans wordt gedreven door Partij 2 (…).
(…)
5. In aanvulling op het bepaalde in artikel 2.6 verplichten partijen zich zoveel managementuren te besteden ten behoeve van de vennootschap als in alle redelijkheid noodzakelijk is voor het op deugdelijke wijze drijven door de vennootschap van de onderneming.
(…)
9.1 Elke Vennoot heeft het recht op een managementvergoeding, te voldoen uit de winst, voor de door de betreffende Vennoot ten behoeve van de vennootschap verrichte werkzaamheden. (…) De Vennoot dient het aantal gewerkte uren aan te tonen middels een nog nader tussen partijen overeen te komen tijdschrijfsysteem. Over de wijze van uitbetaling van deze managementvergoedingen dienen partijen nog nadere afspraken te maken.
9.2 Uit de na uitkering van deze managementvergoedingen resterende winst wordt vervolgens (…) een (…) Primair Winstaandeel toegekend. Vennoot 1 heeft over ieder van de jaren tweeduizend (2000) tweeduizendéén (2001) en tweeduizendtwee (2002), recht op een Primair Winstaandeel ter grootte van een/zesde gedeelte van de koopsom, die de Vennoot 1 heeft betaald voor de goodwill, welke is toe te rekenen aan de franchiseformule Boston Clinics Amsterdam (…)
9.3 De winst (…) die resteert na aftrek van de (…) managementvergoedingen en na aftrek van de Primaire Winstaandelen en de rentes (…) heet Overwinst. De vennoten zijn volgens een door hen overeengekomen sleutel gerechtigd tot de Overwinst en wel als volgt:
(…)
4. over de jaren vanaf tweeduizenddrie (2003):
ieder der Vennoten vijftig procent (50%) van de Overwinst.
(…)
11.2 Een vennoot kan in overleg en met toestemming van de andere Vennoten een deel van de voor hem begrote Overwinst bij wijze van voorschot opnemen. (…)
(…)
13.1 De deelneming van een Vennoot in NN2 zal eindigen:
(a) tegen het einde van het boekjaar waarin de Deelnemer de leeftijd van zestig (60) jaar heeft bereikt, tenzij de vergadering van Vennoten voor een specifieke Deelnemer deze leeftijd telkens met niet meer dan een (1) jaar heeft verhoogd;
(…)
(d) door opzegging van de zijde van een Vennoot met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste zes maanden;
(…)
14.4 Indien de vennootschap eindigt door één der oorzaken, vermeld in artikel 13, heeft (…) de andere Vennoot (…) het recht, de zaken der vennootschap alleen of met anderen voort te zetten (…).
(…)

2.4.  De vof hanteert als handelsnaam XYZ, zoals blijkens een uittreksel van 28 april 2010 ook is vastgelegd in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

2.5.  De vof en A.I.D.F. zijn op hetzelfde adres gevestigd.

2.6.  Op 1 april 2010 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [A] en [B], waarin [A] heeft meegedeeld de samenwerking te willen beëindigen.

2.7.  Bij brief van 2 april 2010 heeft [B] aan [A] geschreven:
“Ik refereer aan ons telefoongesprek van gisteren. Je was nogal disproportioneel opgewonden. Ik heb er goede nota van genomen dat je het samenwerkingsverband van onze vennootschappen wilt beëindigen. Ik zal me op korte termijn met mijn adviseurs beraden over de consequenties.”

2.8.  Bij brief van 5 april 2010 heeft [A] onder meer het volgende aan [B] geschreven:
“Helaas moet ik constateren, dat jij, conform jouw vaste gewoonte, wederom mijn woorden geheel verkeerd weergeeft. (…)
1. Ik wil niet het samenwerkingsverband van onze vennootschappen beëindigen. Dat zou inhouden, dat Vof ook eindigt en dat de werkgelegenheid van al het personeel op het spel komt te staan. (…)
2. Ik wil als persoon niet verder samenwerken met een collega directeur die:
a. Door incompetentie, onvoldoende inzet en onvoldoende nemen van verantwoordelijkheid veroorzaakt heeft, dat een nieuwe vestiging (…) ten gronde dreigt te gaan.
b. Bij voortduring, ondanks herhaald waarschuwen van mijn kant, persisteert in het als debiel behandelen van al het personeel, de cliënten/patiënten, mijn persoon (…)
c. Halsstarrig weigert de directie conform het (…) contract te honoreren op basis van de gewerkte uren, en ondanks minimale inzet van haar kant 50% van de winst opeist.
(…)
Ad punt 1. Ik wil de 50% van de Vof NN2, die ik via mijn BV’s bezit, zo spoedig mogelijk verkopen. Helaas heb jij al mijn pogingen om mij op een nette manier terug te trekken uit Vof NN2 (…) consequent getorpedeerd. Contractueel ben ik verplicht mijn belang eerst aan jou aan te bieden en dat heb ik al verschillende keren gedaan. De vraagprijs is en blijft 450.000 Euro. (…) Ik geef je vanaf heden 2 weken de tijd om op dit aanbod in te gaan, dan wel een concurrerend bod uit te brengen. Als ik 20 april geen bod van jou heb ontvangen beschouw ik dat als een vrijbrief om mijn belang aan anderen (…) te koop aan te bieden.
(…)

2.9.  Bij brief van 9 april 2010 heeft [B], voor zover hier van belang, als volgt op de onder 2.9 genoemde brief gereageerd:
“(…) wat wil je nou eigenlijk? Je schrijft in je brief onder punt 1 dat je het samenwerkingsverband niet wilt verbreken, terwijl je dat in het telefoongesprek van 1 april duidelijk tegen me zei. Aan de andere kant schrijf je onder punt 2 dat je het samenwerkingsverband met mij niet wilt voortzetten. (…) Het feit dat je jouw aandeel aan mij aanbiedt en, als ik geen bod doe, aan een ander wilt verkopen is eveneens een bewijs dat je de samenwerking wilt beëindigen. De conclusie lijkt dus geen andere dan dat je mij nu schriftelijk (…) de samenwerking hebt opgezegd. Dit houdt dus in dat we de gevolgen van de uittreding van jouw BV als vennoot onder ogen moeten zien. Ik hecht eraan uitdrukkelijk te verklaren dat ik gebruik zal maken van mijn recht (…) om alléén de vennootschap NN2 voort te zetten. (…) stel ik voor om na jouw terugkeer eind mei verder overleg te plegen. (…) PS: ik ga er vanuit dat in het belang van de onderneming van de vof NN2 wij beiden onze arbeid en vlijt op de tot dusver gebruikelijke wijze zullen inzetten.”

2.10.  Bij brief van 25 april 2010 heeft [A] aan [B] meegedeeld dat hij zijn brief niet gaat uitleggen, aangezien die niet voor meerdere uitleg vatbaar zou zijn en dat hij na 1 juni 2010 beschikbaar zal zijn om verder met [B] en haar adviseurs te overleggen.

2.11.  Op 11 mei 2010 heeft de raadsman van ABC aan XYZ een brief gestuurd, per aangetekende en gewone post. Daarin staat onder meer dat ABC ([B]) de opzegging van XYZ ([A]) accepteert en geen beroep zal doen op de opzegtermijn van zes maanden. Verder staat in de brief dat ABC de vof wenst voort te zetten, dat [A] per direct is ontheven van zijn werkzaamheden en dat [A] uiterlijk op 31 mei 2010 de aan de vof toebehorende zaken, waaronder de administratie, dient af te geven.

2.12.  Bij brief van 13 mei 2010 heeft [B] aan de medewerkers van de vof meegedeeld dat [A] de samenwerking met haar per 1 april heeft opgezegd en per die datum niet meer werkzaam zal zijn bij de vof. Verder staat in deze brief onder meer dat de taken van [A] zullen worden waargenomen door een interimmanager.

2.13.  [B] heeft tijdens de vakantie van [A] de sloten van de praktijkruimte van de vof vervangen en de saldi van de bankrekeningen van de vof overgeboekt naar ten name van ABC/[B] staande bankrekeningen.

2.14.  In een brief van 26 juli 2010 heeft mr. [C] van KPMG Meijburg & Co Belastingadviseurs uiteengezet hoe de winstregeling van de vof, bij de oprichting waarvan hij heeft geadviseerd, tot stand gekomen is. Deze brief bevat de volgende passages:
“ABC was reeds een functionerende, winstgevende onderneming. XYZ had de rechten verworven uit de “Boston Clinics” franchise. Een waardering van beide ondernemingen leidde ertoe een V.O.F. te starten , waarbij beide vennootschappen onder voorbehoud van stille reserves, hun respectievelijke ondernemingen in zouden brengen, waarbij gedurende een drietal jaren aan ABC een hoger winstaandeel zou worden toegekend. Met behulp van een glijdende inverdienregeling zou de overwinst na drie jaren gelijk over beide vennoten worden verdeeld. Drie benoemde resultaatscategorieën waren voorzien: 1. een aan iedere vennoot toe te kennen managementvergoeding, als beloning voor de door de achterliggende deelnemer te verrichten arbeid; 2. een rentevergoeding voor het aan de V.O.F. ter beschikking gestelde kapitaal; 3. de overwinst, te verdelen volgens de afgesproken formule, als verwoord in artikel 9.3 van het V.O.F. contract. (…)
Vrij snel na het starten van de V.O.F. NN2 bleek dat de formule als ingebracht door de heer [A], failliet was. Dat betekende dat mevrouw [B] de enige was die een onderneming inbracht. De kosten die betaald waren voor de NN formule ad NLG 75.000 waren echter wel in de V.O.F. ingebracht. Dat leidde tot hernieuwde gesprekken over de winstverdeling (…). Afgesproken werd dat de heer [A] de “day-to-day routine” werkzaamheden zou blijven verzorgen, terwijl mevrouw [B] naast haar acquisitieve taak ook de kwaliteitsimpuls zou verrrichten. De ingroei-regeling bleef bestaan (…), maar de arbeidscomponent (managementvergoeding) werd vanaf 1 juli 2002 voor beiden gelijk getrokken. Daarbij werd geen tijdslimiet afgesproken. Daarmee was ook een mogelijke discussie over de waardering in geld voor door beide deelnemers te verrichten arbeid uit de wereld.”

2.15.  Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 19 augustus 2010 is (onder meer) ABC veroordeeld om:
– aan XYZ dezelfde voorschotten op haar winstaandeel uit te keren als aan ABC, met dien verstande dat tenminste een bedrag van € 5.000,- per maand als voorschot dient te worden uitgekeerd, te rekenen vanaf 1 april 2010 totdat de vennootschap is ontbonden;
– de door haar aan de bankrekening van de vof onttrokken gelden binnen drie dagen na betekening van dit vonnis op die rekeningen te restitueren.

3.  Het geschil
In de hoofdzaak:
in conventie
3.1.  ABC vordert na herhaalde wijziging van eis en samengevat:
I.  primair voor recht te verklaren dat de vof per 1 april 2010 is ontbonden door opzegging door XYZ, met bepaling dat ABC gerechtigd is de zaken van de vof voort te zetten met uitsluiting van XYZ;
II.  subsidiair de vof te ontbinden wegens gewichtige redenen, met bepaling dat ABC gerechtigd is de zaken van de vof voort te zetten met uitsluiting van XYZ;
III.  primair en subsidiair de verdeling van de tussen partijen bestaande vennootschappelijke gemeenschap vast te stellen;
IV.  XYZ te veroordelen om aan ABC af te geven de bankpas ten name van de vof behorende bij bankrekeningnummer 595881742 op straffe van een dwangsom;
V.  veroordeling van XYZ in de proceskosten.

3.2.  XYZ voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in reconventie
3.3.  XYZ vordert – naar de rechtbank mede op basis van de toelichting ter comparitie begrijpt en samengevat – ontbinding van de vof, met bepaling dat ABC gerechtigd is om de zaken van de vof voort te zetten en gelijktijdige veroordeling van ABC tot betaling aan XYZ van € 200.000,- als schadevergoeding wegens wanprestatie van ABC, alsmede tot uitbetaling aan XYZ van haar kapitaal in het vermogen van de vof, vermeerderd met de helft van de stille reserves en goodwill.
Voor zover mocht worden geoordeeld dat XYZ geen aanspraak op schadevergoeding, kapitaal, stille reserves en goodwill toekomt, vordert zij dat de rechtbank na ontbinding bepaalt dat XYZ gerechtigd zal zijn de zaken van de vof voort te zetten, onder de verplichting om ABC haar kapitaal in het vermogen van de vof, vermeerderd met de helft van de stille reserves en goodwill te voldoen.

3.4.  ABC voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

In het incident:

3.5.  In het – nadere – incident vordert ABC bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat ABC niet langer gehouden is om aan XYZ € 5.000,- per maand als voorschot op het winstaandeel uit te keren, zoals de voorzieningenrechter bij vonnis van 19 augustus 2010 heeft bepaald (zie 2.15).

3.6.  XYZ voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.  De beoordeling
In de hoofdzaak:

in conventie en in reconventie

verklaring voor recht

4.1.  De rechtbank kan ABC niet volgen in haar primaire standpunt dat de vof al per 1 april 2010 is ontbonden als gevolg van opzegging door XYZ. De uitleg die ABC geeft aan het telefoongesprek van 1 april 2010 en de nadien gevoerde correspondentie (zie 2.6 t/m 2.10) wordt niet gedeeld. Gesteld noch gebleken is dat [A] het op enig moment in zijn communicatie richting [B] over opzegging van de vof heeft gehad, hetgeen iets wezenlijk anders is dan het uitspreken van de (stellige) wens tot beëindiging van de samenwerking en het – onder strikte voorwaarden – willen verkopen van het aandeel van XYZ in de vennootschappelijke gemeenschap. Verder heeft [B] in haar brief van 9 april 2010 (zie 2.9) zelf aan [A] gevraagd wat hij nou eigenlijk wilde. Van een ondubbelzinnige opzegging van de overeenkomst is dan ook geen sprake geweest, noch van uitlatingen van [A] waaraan [B] het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat de opzegging een feit was.
De primaire conventionele vordering van ABC moet dus worden afgewezen.

ontbinding

4.2.  In conventie en in reconventie staat dan ter beoordeling of de vof thans moet worden ontbonden. Op grond van artikel 7A:1684 BW jo artikel 16 Wetboek van Koophandel kan de rechtbank daartoe overgaan, indien daarvoor gewichtige redenen zijn. Daarbij kan de rechtbank een partij die in de naleving van haar verplichtingen tekort is geschoten, met overeenkomstige toepassing van artikel 6:277 BW, tot schadevergoeding veroordelen.

4.3.  Niet in geschil is dat zich in dit geval gewichtige redenen voordoen, in de vorm van een feitelijk onmogelijk geworden samenwerking als gevolg van al lang bestaande en inmiddels zeer hoog opgelopen conflicten en het volledig ontbreken van onderling vertrouwen. De zowel in conventie (subsidiair) als in reconventie gevorderde ontbinding zal dan ook worden toegewezen en wel met onmiddellijke ingang.

toedeling van de onderneming

4.4.  Vervolgens moet de verdeling van de tussen partijen bestaande vennootschappelijke gemeenschap worden vastgesteld, die – naar de rechtbank begrijpt – uitsluitend bestaat uit de door de vof gedreven onderneming. Partijen zijn het erover eens dat die onderneming in zijn geheel, dus met alle activa en passiva, moet worden toegedeeld aan één van hen. De vraag is nu aan wie.

4.5.  Naar het oordeel van de rechtbank is ABC de meest aangewezen partij om de onderneming voort te zetten, zoals beide partijen overigens ook (primair) hebben gevorderd. Daarbij speelt mee dat XYZ nu feitelijk al meer dan een jaar niet meer betrokken is geweest bij die onderneming, hoezeer dat ook door ABC is afgedwongen – overigens vanaf 19 augustus 2010 met goedvinden van de voorzieningenrechter, die de vordering om XYZ in de persoon van [A] weer toe te laten tot de praktijkruimte heeft afgewezen. Daar komt bij dat [A] eerder de 60-jarige leeftijd zal hebben bereikt dan [B] – binnen anderhalf jaar na heden – en dat in de vennootschapsovereenkomst is bepaald dat de betrokken vennoot op dat tijdstip zal uittreden, tenzij de andere vennoot instemt met verlenging van diens deelname. Anders gezegd, gegeven de ontstane situatie, was binnen anderhalf jaar na heden de deelname van XYZ aan de vof hoe dan ook geëindigd en was ABC dan gerechtigd geweest om de onderneming voort te zetten. Tegen die achtergrond legt (onder meer) het argument van XYZ, dat de onderneming van de vof de enige bron van inkomsten voor [A] vormt, onvoldoende gewicht in de schaal. Tenslotte speelt een rol dat in de praktijkruimte van de vof niet alleen de vof, maar ook A.I.D.F., de andere onderneming van [B], is gevestigd en dat A.I.D.F. op detacheringsbasis gebruik maakt van een deel van het personeel van de vof – dat aanvankelijk in dienst van A.I.D.F. was, maar sinds 1 oktober 2001 in dienst van de vof is getreden. Al die factoren maken ABC de meest gerede partij om de onderneming voort te zetten. Bij wie van beide partijen de oorzaak van het tussen hen ontstane conflict ligt, doet er in dat licht niet, althans onvoldoende toe.
Ook de stelling van XYZ dat de onderneming meer gebaat zou zijn bij de betrokkenheid van [A] dan bij die van [B] kan onbesproken blijven. Onvoldoende gesteld of gebleken is immers dat de onderneming in het afgelopen jaar, zonder betrokkenheid van XYZ, (ernstig) in verval is geraakt en/of dat een gezonde voortzetting daarvan in de huidige opzet in gevaar is. Het enkele feit dat XYZ het beter zou doen – wat daar ook van zij – maakt haar nog niet tot de meest gerede partij voor voortzetting.
De conclusie is dan ook dat de gehele onderneming met alle activa en passiva zal worden toegedeeld aan ABC, waarmee de feitelijke verdeling is vastgesteld.

de bankpas

4.6.  Nu de onderneming aan ABC wordt toebedeeld, dient XYZ de nog in haar bezit zijnde bankpas, behorende bij een bankrekening van de vof, aan ABC af te geven zoals gevorderd. Aan die verplichting zal een dwangsom worden gekoppeld met een hoogte en een maximum als hieronder te vermelden.

schadevergoeding

4.7.  Dan moet nog worden vastgesteld welke waarde aan de onderneming van de vof moet worden toegekend en met welk bedrag ABC dus wordt overbedeeld. Op grond van artikel 3:185 lid 2, sub b BW moet de helft van dat bedrag immers aan XYZ worden vergoed. Maar voordat dat daarop wordt ingegaan zal de rechtbank zich eerst buigen over de door XYZ gevorderde schadevergoeding, omdat de oorzaak voor de ontbinding van de vof zou zijn gelegen in het tekortschieten van ABC in haar verplichtingen tegenover XYZ.

4.8.  Blijkens de nadere toelichting ter comparitie verwijt XYZ ABC in de eerste plaats dat [B] door de jaren heen niet het aantal arbeidsuren heeft gemaakt waar partijen vanuit gingen toen zij in juli 2002 afspraken dat zij verder afzagen van afzonderlijke managementvergoedingen en de verdere winst bij helfte zouden verdelen. XYZ stelt zich in dat verband op het standpunt dat ten tijde van die nadere afspraak over de winstverdeling was uitgegaan van een gelijke inbreng van arbeidsuren door [A] en [B] en dat voorts is afgesproken dat regelmatig geëvalueerd zou worden of aan beide zijden ongeveer hetzelfde aantal uren werd gemaakt. ABC bestrijdt dat. In haar visie is de winstverdelingsafspraak uit 2002 gemaakt, uitgaande van een gelijke inbreng, waarbij het niet zozeer om gelijke inbreng in uren ging, maar om een totale waardering van alle aspecten van de wederzijdse inbreng. Van een afspraak tot regelmatig evalueren weet ABC niets. Wel benadrukt zij dat XYZ alle jaarrekeningen tot en met die over 2008 heeft goedgekeurd en zich daarmee dus ook akkoord heeft verklaard met de telkens daarin opgenomen 50/50 winstverdeling. Gelet op deze gemotiveerde betwisting van ABC, had het op de weg van XYZ gelegen om nader te onderbouwen op grond waarvan ABC concreet gehouden is geweest tot (doen) maken van een bepaald aantal – en welk aantal – arbeidsuren door [B]. XYZ verzuimt dat. Sterker, uit de eigen stellingen van XYZ volgt dat, zelfs indien partijen in 2002 zouden zijn uitgegaan van (ongeveer) een gelijk aantal arbeidsuren aan beide zijden, XYZ afhankelijk was van nader overleg en eventuele nadere overeenstemming met ABC, indien en wanneer zij zou menen dat de verhoudingen scheef waren gegroeid. Alleen met instemming van ABC zou dan eventueel tot een andere winstverdeling kunnen zijn gekomen, dan wel tot een specifieke verplichting tot het maken van een bepaald aantal arbeidsuren. Kortom, een concrete verplichting tot het maken van een aantal arbeidsuren, waarin ABC tekort zou zijn geschoten, wordt door XYZ niet gesteld.

4.9.  Het tweede verwijt van XYZ luidt dat ABC een noodzakelijke uitbreiding van de onderneming, al dan niet in de vorm van samenwerking met andere ondernemingen heeft tegengehouden. Ook hier wreekt zich dat XYZ niet weet te benoemen op grond waarvan ABC gehouden zou zijn geweest haar medewerking aan die door XYZ voorgestane uitbreidingen/samenwerkingsverbanden te verlenen. Zelfs indien de stelling van XYZ, dat die initiatieven van haar kant van groot belang waren om de gestaag teruglopende omzet van de vof vanaf 2003 tegen te gaan, voor juist zou moeten worden, dan volgt daaruit nog niet dan ABC naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen andere keuze had dan om daarmee in te stemmen.

4.10.  Bij gebreke van overige – ter zake doende – argumenten moet de slotsom dan ook zijn dat niet is komen vast te staan dat ABC zodanig tekort is geschoten dat daarin de grond is gelegen voor de ontbinding van de vennootschap. Voor het toekennen van schadevergoeding naast ontbinding bestaat dan ook geen reden.

betalingsverplichting wegens overbedeling

4.11.  Als gezegd, komt XYZ in beginsel wel een vordering wegens overbedeling van ABC toe. Of in hoeverre voor ABC een verplichting tot betaling aan XYZ bestaat als gevolg van de toedeling van de onderneming aan ABC, hangt onder meer af van de waardering van de onderneming, inclusief eventuele stille reserves en/of goodwill en van de hoogte van het wederzijdse (positieve of negatieve) aandeel in het kapitaal van de vof, een en ander per datum ontbinding. Nu partijen het volledig oneens zijn over de huidige waarde van de onderneming en de wijze waarop die waarde zou moeten worden vastgesteld, heeft de rechtbank behoefte aan deskundig advies op dit punt. De rechtbank merkt in dat verband overigens op dat de vraag, welke waarde aan de onderneming moet worden toegekend, niet los kan worden gezien van de toedeling daarvan aan één van de gewezen vennoten. Naar het de rechtbank voorkomt is de waarde die het behoud van de onderneming voor ABC/[B] vertegenwoordigt, namelijk hoger dan de waarde – in elk geval de intrinsieke waarde – in het economisch verkeer. Andersom zal het verlies van de mogelijkheid voor XYZ/[A] om de onderneming voort te zetten en daaruit arbeidsvreugde en inkomen – tot zijn zestigste verjaardag – te generen, waarschijnlijk zwaarder wegen dan een vergoeding van de helft van de, van de feitelijke toedeling geabstraheerde, economische waarde van die onderneming. Uiteindelijk zal de rechtbank deze aspecten kunnen meewegen in een naar billijkheid vast te stellen vergoeding, maar de te benoemen deskundige zal uitdrukkelijk worden verzocht om zich ook over deze gedachtegang uit te laten en deze zo mogelijk mee te nemen in zijn advies over de hoogte van de eventueel aan ABC op te leggen betalingsverplichting wegens overbedeling.

4.12.  Voordat tot het benoemen van een deskundige wordt overgegaan, zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld zich – bij voorkeur eensluidend – uit te laten over het aantal en de persoon van de te benoemen deskundige(n), alsmede over de aan de deskundige voor te leggen vragen. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.

4.13.  Nu beide partijen de verdeling hebben gevorderd en het deskundigenbericht dus zowel in conventie als in reconventie zal worden gelast, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat beide partijen de helft van het voorschot op de kosten van de deskundigen(n) dienen te voldoen.

4.14.  Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

In het incident:

4.15.  Aangezien de vof bij dit vonnis (in de hoofdzaak) wordt ontbonden en de door de voorzieningenrechter opgelegde betalingsverplichting, waarvan ABC wenst te worden ontheven, slechts geldt tot het moment van ontbinding, heeft ABC niet langer belang bij de door haar gevorderde voorziening, zodat deze zal worden afgewezen met veroordeling van ABC in de kosten van het incident, aan de zijde van XYZ tot op heden begroot op nihil.

5.  De beslissing
De rechtbank

in de hoofdzaak:

in conventie

5.1.  wijst af de door ABC primair gevorderde verklaring voor recht,

in conventie en in reconventie

5.2.  ontbindt de vennootschap onder firma “V.o.f. NN2” met ingang van de datum van dit vonnis,

in reconventie

5.3.  wijst af de (primair) door XYZ gevorderde schadevergoeding,

in conventie en in reconventie

5.4.  stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande vennootschappelijke gemeenschap aldus vast, dat de door voornoemde vennootschap gedreven onderneming met alle daaraan verbonden activa en passiva wordt toegedeeld aan ABC,

5.5.  verstaat dat partijen voor zover nog nodig alle noodzakelijk medewerking zullen verlenen aan de uitvoering van deze verdeling,

5.6.  bepaalt dat partijen elk gehouden zijn om de helft van de eventuele kosten, verbonden aan de uitvoering van deze verdeling, voor hun rekening te nemen,

in conventie

5.7.  veroordeelt XYZ om binnen een week na de betekening van dit vonnis aan ABC af te geven de bankpas ten name van V.o.f. NN2 behorende bij bankrekeningnummer 595881742,

5.8.  bepaalt dat XYZ een dwangsom verbeurt van € 100,- voor iedere dag dat zij in gebreke blijft om aan de veroordeling onder 5.7 te voldoen, met een maximum van € 2.000,-,

in conventie en in reconventie

5.9.  verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.10.  bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 6 juli 2011 voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage (zie 4.11/4.12),

5.11.  houdt iedere verdere beslissing aan,

in het incident

5.12.  wijst de vordering af,

5.13.  veroordeelt ABC in de kosten van het incident, aan de zijde van XYZ tot op heden begroot op nihil.
(bron: www.rechtspraak.nl)