Opzegging samenwerkingsovereenkomst

Opzegging samenwerkingsovereenkomst. In deze zaak komt eiseres op tegen de opzegging door gedaagde van de samenwerkingsovereenkomst die op 4 maart 2008 tussen eiseres en gedaagde tot stand is gekomen.

Mocht u omtrent een samenwerkingsovereenkomst en/of de opzegging daarvan vragen hebben dan wel behoefte hebben aan direct advies of bijstand (hulp), kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze advocaten aan de telefoon. Wij zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu tegen op 030 252 35 20 of tot 22.00 uur op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Sector civiel recht – voorzieningenrechter

Vonnis in kort geding van 16 december 2008,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 325127 / KG ZA 08-1528 van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ABC GROEP B.V.,
gevestigd te Veendam,
eiseres,
advocaat mr. X,

tegen:

de naamloze vennootschap
XYZN.V.,
gevestigd te Diemen,
advocaat mr. M.R. X.

Partijen zullen hierna worden aangeduid als ABC en XYZ.

1. De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 8 december 2008 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

1.1. ABC houdt zich (onder meer) bezig met bemiddeling bij het totstandkomen van verzekeringsovereenkomsten. Aandeelhouder van ABC is EsCe Financiële Diensten B.V. Aandeelhouder en statutair directeur van laatstgenoemde vennootschap is mevrouw [A-B]. Haar echtgenoot, de heer [A], is werkzaam voor ABC.

1.2. Op 4 maart 2008 is tussen ABC en XYZ een samenwerkingsovereenkomst (hierna: de samenwerkingsovereenkomst) tot stand gekomen. Sindsdien bemiddelt ABC bij de totstandkoming van verzekeringsovereenkomsten met XYZ. Vóór het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst heeft ABC dit ook gedaan, echter toen als onderbemiddelaar, via (de rechtsvoorganger van) EBM Nederland B.V. (hierna: EBM).

1.3. Volgens artikel 1.2 van de samenwerkingsovereenkomst is deze aangegaan voor onbepaalde tijd. Artikel 1.4 luidt, voor zover relevant, als volgt:
“1. Beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst geschiedt, met uitzondering van het bepaalde in punt 3, door opzegging van de samenwerkingsovereenkomst. Opzegging vindt plaats per eerste van de maand en geschiedt schriftelijk met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden.
(…)
3. De samenwerking eindigt direct indien zich één van de volgende omstandigheden voordoet:
(…)
i. Tevens mogen partijen de samenwerking direct beëindigen indien in redelijkheid en billijkheid van hen voorzetting van de samenwerking niet langer gevergd kan worden.
4. Bij omstandigheden genoemd onder punt 3 dient de partij die de samenwerking wenst te beëindigen binnen twee weken nadat hij op de hoogte is geraakt van de omstandigheid die recht geeft om de samenwerking per direct te beëindigen, de wederpartij op de hoogte te stellen van het geconstateerde feit alsmede mededeling te doen dat de samenwerking per direct is beëindigd.
(…)”

1.4. Na het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst hebben de bemiddelingsactiviteiten van ABC (onder meer) geresulteerd in een overeenkomst van 1 september 2008 tussen XYZ en [C] Interieurbouw Nijverdal B.V. (hierna: [C]) over een semi-collectieve pensioenverzekering.

1.5. Op 9 oktober 2008 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de heer en mevrouw [A] en een buitendienstmedewerker van XYZ, de heer [D] (hierna: [D]). Tijdens dit gesprek heeft [D] meegedeeld dat XYZ de samenwerking met ABC wenst te beëindigen.

1.6. Op 16 oktober 2008 heeft [D] telefonisch aan ABC meegedeeld dat XYZ de samenwerking met onmiddellijke ingang beëindigt.

1.7. Bij brief van 13 november 2008 heeft (de advocaat van) ABC XYZ bericht dat XYZ geen melding heeft gemaakt van omstandigheden die opzegging met onmiddellijke ingang rechtvaardigen en dat zulke omstandigheden zich ook niet voordoen. Verder heeft ABC in deze brief verzocht te bevestigen dat XYZ de samenwerkingsovereenkomst zal nakomen.

1.8. Bij brief van 21 november 2008 heeft XYZ aan ABC – zakelijk weergegeven – het volgende bericht:
– In het verleden heeft XYZ zaken gedaan met twee vennootschappen waarbij de heer [A] was betrokken. XYZ is hierbij blijven zitten met aanzienlijke vorderingen.
– Gelet hierop is bij de samenwerking met ABC en dus de heer [A] gekozen voor een constructie waarbij ABC “als het ware” onder toezicht is gesteld van EBM.
– Tijdens het gesprek op 9 oktober 2008 heeft [D] meegedeeld geen “normalisering van de betrekkingen” te wensen wegens het verleden van de heer [A] met XYZ en omdat van een aantal bedrijven klachten zijn ontvangen over de dienstverlening van ABC.
– Inmiddels is bovendien gebleken dat de heer [A] in het kader van het aangaan van een pensioencontract aan de betrokken bedrijven een onjuist investeringspercentage heeft voorgespiegeld.
– Gelet op dit alles beëindigt XYZ de samenwerkingsovereenkomst – primair – met onmiddellijke ingang en – subsidiair – met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn, derhalve per 1 maart 2009.

2. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer

2.1. ABC vordert – zakelijk weergegeven en na vermeerdering van eis – XYZ te gebieden:
I primair: de samenwerkingsovereenkomst voort te zetten;
subsidiair: de samenwerkingsovereenkomst voort te zetten voor wat betreft de op dit moment bestaande collectieve contracten die ABC reeds bij XYZ heeft ondergebracht;
een en ander met bepaling dat XYZ, indien zij de voor de opmaak van de polis benodigde informatie voor de 20ste van een bepaalde maand heeft ontvangen, de polis nog dezelfde maand opmaakt en de provisie in de daaropvolgende maand aan ABC voldoet, dit op straffe van een dwangsom;
II binnen twee dagen na dagtekening van dit vonnis het positieve saldo van de rekening-courantverhouding tussen ABC en XYZ over de maand november 2008, zijnde een bedrag van € 23.731,72, aan ABC te betalen.

2.2. Daartoe voert ABC – zakelijk en verkort weergegeven – het volgende aan.
De opzegging van de samenwerkingsovereenkomst is niet op goede gronden gebeurd en is bovendien in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Zeer recent hebben partijen de samenwerkingsovereenkomst gesloten. Het verleden van de heer [A] was bij XYZ bekend en kan dus geen rol spelen bij de opzegging. ABC heeft zich lange tijd ingespannen voor het contract met [C], maar XYZ stelt ABC nu niet (meer) in staat haar investeringen terug te verdienen door middel van de provisies. Hierop heeft zij pas recht bij het opmaken van de polissen voor de individuele werknemers. Uit de door XYZ overgelegde correspondentie blijkt niet duidelijk dat de klanten (terechte) klachten hebben over ABC. Het is ook niet juist dat ABC onjuiste investeringspercentages heeft voorgespiegeld. De financiële belangen van ABC bij de samenwerking met XYZ zijn zeer groot; het beëindigen ervan zal leiden tot het faillissement van ABC.

2.3. XYZ voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3. De beoordeling van het geschil

3.1. Het gaat in de kern om het volgende. XYZ heeft de op 4 maart 2008 gesloten samenwerkingsovereenkomst opgezegd, primair met onmiddellijke ingang, subsidiair – met inachtneming van de contractuele opzegtermijn – per 1 maart 2009. Als belangrijkste reden hiervoor heeft XYZ aangevoerd dat diverse klanten hebben geklaagd over de dienstverlening van ABC en dat ABC (de heer [A]) aan klanten een onjuist investeringspercentage heeft toegezegd. Gelet op de voorgeschiedenis van de heer [A] vreest XYZ daarom voor een nieuwe financiële strop. Concreet gaat het hierbij om het zogenoemde terugboekrisico. ABC komt in dit kort geding op tegen de opzegging van de samenwerkingsovereenkomst.

3.2. De vraag is allereerst of de opzegging door XYZ met onmiddellijke ingang gerechtvaardigd is. Alvorens deze vraag te beantwoorden overweegt de voorzieningenrechter het volgende.

3.3. Ten eerste: ABC heeft niet betwist dat XYZ in het verleden een aanzienlijk verlies heeft geleden in het doen van zaken met één of meerdere vennootschappen waarbij de heer [A] was betrokken. In de tweede plaats kan uit de door partijen overgelegde correspondentie (ten minste) worden afgeleid dat met meerdere klanten problemen spelen of hebben gespeeld in verband met het intermediairschap van ABC. Zo blijkt uit de correspondentie dat het bedrijf ABS de Rabobank heeft verzocht een onderzoek te doen naar de totstandkoming van een semi-collectieve pensioensverzekering waarbij ABC heeft bemiddeld. Een medewerker van EBM heeft in een email van 3 december 2008 aan [D] geschreven dat de kans bestaat dat ABS het vertrouwen in XYZ opzegt en de pensioenen bij de Rabobank onderbrengt. Uit de overgelegde correspondentie blijkt verder dat het bedrijf Hilmar klachten heeft geuit over ABC. In een door ABC overgelegde brief van Hilmar (productie 10 ABC) blijkt weliswaar dat uit nader onderzoek is gebleken dat het door ABC geadviseerde product van XYZ in orde was, maar in deze brief wordt wel gesuggereerd dat Hilmar niet tevreden is geweest over de door ABC verleende service. Voorts blijkt uit de overgelegde correspondentie dat met het bedrijf Hint een conflict speelt over vermeende onjuiste toezeggingen door ABC over een investeringspercentage. ABC heeft betwist dat zij een te hoog investeringspercentage heeft toegezegd, maar dat neemt niet weg dat deze kwestie thans onopgehelderd is en een probleem is ontstaan in de relatie tussen Hint en XYZ.

3.4. Het voorgaande betekent echter nog niet dat voor de opzegging met onmiddellijke ingang voldoende grond bestaat of heeft bestaan. XYZ heeft naar voorlopig oordeel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat is voldaan aan de strenge maatstaf van artikel 1.4 lid 3i van de samenwerkingsovereenkomst, te weten dat in redelijkheid en billijkheid de voorzetting van de samenwerking niet langer van haar gevergd kan worden. Onvoldoende duidelijk is vooralsnog in hoeverre de diverse klachten terecht zijn (geweest) en ook is thans verre van duidelijk of XYZ inderdaad substantiële financiële risico’s loopt. Van belang is in dit kader verder dat de samenwerkingsovereenkomst van zeer recente datum is en dat het verleden van de heer [A] bij het sluiten van de overeenkomst bekend was.

3.5. Vervolgens dient de opzegging per 1 maart 2009 beoordeeld te worden. Hierbij wordt vooropgesteld dat XYZ in beginsel tot opzegging per deze datum bevoegd is, nu partijen dit uitdrukkelijk zijn overeengekomen. Op grond van hetgeen hiervoor onder 3.3 is overwogen kan naar voorlopig oordeel ook niet worden gezegd dat XYZ zonder (enige) goede reden heeft opgezegd. Niettemin is de voorzieningenrechter van oordeel dat XYZ, gelet op de bijzondere belangen van ABC, gehouden is een langere termijn in acht te nemen.

3.6. De voorzieningenrechter acht in dit kader van belang dat partijen nog in maart van dit jaar een nieuwe samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten, dat ABC zich vervolgens maandenlang heeft ingespannen voor met name het contract met [C], dat dit contract inmiddels gesloten is, dat ABC hiervan echter tot op heden nauwelijks heeft geprofiteerd en dat zij door XYZ thans niet meer in staat wordt gesteld de investeringen terug te verdienen. Terzijde wordt opgemerkt dat [C] niet tot de bedrijven behoort die ontevreden zijn (geweest) over de dienstverlening van ABC. Voorts is van belang dat ABC in hoge mate afhankelijk is van de samenwerking met XYZ. Tegenover deze onmiskenbaar grote belangen aan de zijde van ABC heeft XYZ haar belang bij het vasthouden aan de opzegtermijn van drie maanden naar voorlopig oordeel onvoldoende onderbouwd en geconcretiseerd. Alles in aanmerking genomen is de voorzieningenrechter van oordeel dat opzegging van de samenwerkingsovereenkomst tegen een eerdere datum dan 1 juli 2009 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, althans voor zover het contract met [C] en andere op dit moment bestaande collectieve contracten door deze opzegging worden getroffen. Het zal XYZ derhalve worden geboden de samenwerkingsovereenkomst na te komen tot deze datum. Deze verplichting zal worden beperkt tot de op dit moment bestaande collectieve contracten die ABC reeds bij XYZ heeft ondergebracht (de subsidiaire vordering), nu de voorgaande overwegingen niet (volledig) gelden voor nieuwe contracten en onvoldoende aannemelijk is dat ook ten aanzien van deze nieuwe contracten de opzegging per 1 maart 2009 geen stand kan houden.

3.7. De vordering met betrekking tot het tijdig opmaken van de polissen zal eveneens worden toegewezen. XYZ heeft niet betwist dat het voorheen gebruikelijk was dat een polis, mits de benodigde informatie voor de 20ste van een bepaalde maand is ingebracht, nog diezelfde maand wordt opgemaakt, en de provisie in de daaropvolgende maand wordt uitbetaald. Voldoende aannemelijk is dat ABC, gezien haar problematische financiële situatie, bij deze vordering belang heeft. XYZ heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor haar onmogelijk of wezenlijk nadelig is.

3.8. Aan de hiervoor bedoelde verplichting zal, zoals gevorderd, een dwangsom worden verbonden, althans voor zover het gaat om het opmaken van de polissen, nu een dwangsom niet kan opgelegd voor de verplichting tot het betalen van een geldsom. Deze dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd. Voorts zal worden bepaald dat deze dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.

3.9. Tot slot komt de vordering tot uitbetaling van het positieve rekening courant-saldo aan de orde. XYZ heeft niet betwist dat zij dit bedrag in beginsel aan ABC verschuldigd is. XYZ heeft uitbetaling echter geweigerd omdat zij zich op haar opschortingsrecht beroept. Naar voorlopig oordeel komt XYZ echter geen opschortingsrecht toe, nu in deze fase in het geheel nog niet duidelijk is of XYZ een vordering op ABC zal verkrijgen. XYZ heeft hieromtrent niets concreets gesteld. Deze vordering van ABC is daarom toewijsbaar.

3.10. XYZ zal, als de merendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

4. De beslissing

De voorzieningenrechter:

– gebiedt XYZ om tot 1 juli 2009 uitvoering te blijven geven aan de samenwerkingsovereenkomst, voor wat betreft de op dit moment bestaande collectieve contracten die ABC reeds bij XYZ heeft ondergebracht, met bepaling dat XYZ, indien zij de voor de opmaak van een – uit een van deze contracten voortvloeiende – polis benodigde informatie van ABC heeft ontvangen voor de 20ste van een bepaalde maand, deze polis nog dezelfde maand opmaakt en de desbetreffende provisie in de daaropvolgende maand aan ABC voldoet;

– bepaalt dat XYZ, voor iedere dag dat zij in gebreke blijft met het voldoen aan de hiervoor bedoelde verplichting met betrekking tot het tijdig opmaken van de polissen, een dwangsom verbeurt van € 1.000,–, met een maximum van € 35.000,–;

– bepaalt dat deze dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals onder 3.8 is vermeld;

– veroordeelt XYZ om binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis aan ABC te betalen een bedrag van € 23.731,72;

– veroordeelt XYZ in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van ABC begroot op € 1.407,80, waarvan € 816,– aan salaris procureur, € 520,– aan griffierecht en € 71,80 aan dagvaardingskosten;

– verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

– wijst af het meer of anders gevorderde.
(bron: www.rechtspraak.nl)

Mocht u omtrent de opzegging van een samenwerkingsovereenkomst vragen hebben dan wel behoefte hebben aan direct advies of bijstand (hulp), kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze advocaten aan de telefoon. Wij zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu tegen op 030 252 35 20 of tot 22.00 uur op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.