Slaafse nabootsing (van een stijl of van stijlkenmerken)

slaafse nabootsing (van een stijl of van stijlkenmerken)

Het uitgangspunt van de in de rechtspraak van de Hoge Raad ontwikkelde slaafse nabootsingsleer houdt het volgende in: nabootsen staat vrij, er geldt alleen een verbod om verwarring te stichten door na te bootsen op aspecten waar dat voor de deugdelijkheid en bruikbaarheid van het product niet nodig is.

Met andere woorden: slaafse nabootsing schuift in (als geen beroep op een absoluut recht van intellectuele eigendom kan worden gedaan of dat beroep faalt) wanneer de nabootsende concurrent tekortschiet in zijn verplichting om bij dat nabootsen te doen wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van beide producten gevaar voor verwarring ontstaat, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van zijn product.

Dat door navolging verwarring ontstaat, is zonder bijkomende omstandigheden niet onrechtmatig.

Dat door navolging verwarring ontstaat is pas onrechtmatig wanneer daardoor nodeloos verwarring wordt gesticht. Deze leer is in het drukasbakarrest (HR 21 december 1956, NJ 1960/ 414) doorgetrokken naar gevallen waarbij de navolging niet technisch is, maar de vorm, afmeting, kleur en tekening van andermans product betreft.

Er moet dan wel sprake zijn van onderscheidend vermogen van het nagevolgde product, maar daarvoor is niet vereist dat het nagevolgde product zelf is ontworpen of oorspronkelijk is (HR 7 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0273, NJ 1992/392 (Otto Simon/Hertzano)).
In HR 22 november 1974 (ECLI:NL:HR:1974:AC5504, NJ 1975/176 m.nt. WLH (vrijetijdsschoen)) is uitgemaakt dat bij bewust nabootsen van producten niet behoeft te worden onderzocht of dergelijke producten al op de markt waren, toen de nagebootste met zijn product op de markt kwam.

In een aantal arresten is ook de vraag aan de orde geweest in hoeverre het nabootsen van een stijl (en niet een concreet product/exemplaar dat de oorspronkelijk maker op grond van die stijl heeft gemaakt) onrechtmatige slaafse nabootsing kan opleveren (HR 29 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8661, IER 2013/40, RvdW 2013/472, NJB 2013/801, IER 2013/40, NJ 2013/504 ([A/B])) In genoemd [A/B]-arrest oordeelde de Hoge Raad dat het recht geen ruimte laat voor een beroep op slaafse nabootsing van een stijl of van stijlkenmerken, maar dat slaafse nabootsing van een stijl of van stijlkenmerken onder bijkomende omstandigheden wel onrechtmatig kan zijn (overigens zonder daar nadere criteria voor te geven). Daarvoor is echter niet genoeg dat de nabootsing nodeloos is en verwarring wekt bij het publiek (hetgeen bij slaafse nabootsing nu juist de kern vormt). Dat gaat dus een stap verder dan bij de klassieke slaafse nabootsing van producten. De Hoge Raag overwoog in rov. 3.5-3.6 van genoemd arrest:

“3.5 (…) Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad brengt het gebruik van hetzelfde materiaal, het bewerken daarvan volgens dezelfde, een bepaald artistiek effect opleverende methode, of het volgen van dezelfde stijl, nog niet mee dat sprake is van nabootsing van een werk als bedoeld in art. 13 Aw (HR 28 juni 1946, NJ 1946/712, vgl. voorts HR 29 december 1995, LJN ZC1942, NJ 1996/546). De Auteurswet geeft geen exclusief recht aan degene die volgens een – hem kenmerkende – stijl werkt. Aan deze rechtspraak ligt de gedachte ten grondslag dat de auteursrechtelijke bescherming van abstracties als stijlkenmerken een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van creatie van de maker zou meebrengen, en aldus een rem op culturele ontwikkelingen zou vormen.
3.6 Tegen deze achtergrond dient te worden geoordeeld dat het recht geen ruimte laat voor aanvullende bescherming van de maker van een werk op grond van art. 6:162 BW tegen zogenoemde slaafse nabootsing van een stijl of van stijlkenmerken. Een ander oordeel zou meebrengen dat langs die weg alsnog het resultaat zou worden bereikt dat de hiervoor in 3.5 vermelde rechtspraak beoogt te voorkomen. Het vorenstaande sluit niet uit dat slaafse nabootsing van een stijl of van stijlkenmerken onder bijkomende omstandigheden onrechtmatig kan zijn, maar daartoe is niet toereikend dat die nabootsing nodeloos is en bij het publiek verwarring wekt.”

Daarmee staat de deur op een kier voor onrechtmatige stijlnabootsing, maar die kier is bepaald niet groot.